Sinds 2010 zijn de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen (BOR) verruimd zodat de continuïteit van ondernemingen niet in gevaar komt door belastingheffing bij vererving of schenking van een onderneming.
In de Successiewet is een hoge voorwaardelijke vrijstelling opgenomen en in de Wet inkomstenbelasting kan de belastingclaim doorgeschoven worden bij vererving of schenking van een onderneming. De BOR geldt alleen voor ondernemingsvermogen en niet voor eventueel beleggingsvermogen. Beleggingsvermogen kan immers zonder problemen voor de onderneming benut worden om belasting te betalen.
Naar aanleiding van een recent arrest van de Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën een wetsvoorstel ingediend waarmee de BOR beperkt wordt. Dit wetsvoorstel moet niet worden aangenomen: de verpakking deugt niet, de motivering is onjuist en het leidt tot enorme overkill.
De verpakking deugt niet omdat het voorstel onderdeel uit zal maken van het nog in te dienen Belastingplan 2017. Dat betekent dat het deel uit zal maken van de package deal die Financiën voor zal stellen voor komend jaar. Het wetsvoorstel zal dan door de Tweede Kamer niet op eigen merites beoordeeld worden, maar het wordt, zoals gewoonlijk, een kwestie van geven en nemen. Het belang van het bedrijfsleven en de BOR verdienen echter een volwaardige parlementaire behandeling.
De motivering is een klassiek voorbeeld van ‘framing’: de memorie van Toelichting noemt het voorstel een ‘reparatie’ en stelt dat door de uitspraak van de Hoge Raad de reikwijdte van de BOR onbedoeld is verruimd. Nee, nee, nee! De fiscus en het Ministerie van Financiën hebben jarenlang de BOR verkeerd en te beperkt toegepast, en de Hoge Raad heeft die gang van zaken gerepareerd.
Waar gaat het om? De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de BOR ook van toepassing is op kleine aandelenbelangen die een holding heeft in werkmaatschappijen mits deze in de lijn van de ondernemingsactiviteiten worden aangehouden. Er is dan sprake van ondernemingsvermogen. Dus behoort de BOR ook op deze kleine belangen toegepast te worden. Dat past bij de ratio van de BOR: er behoeven dan geen middelen aan het bedrijf onttrokken te worden om belasting te voldoen, waardoor de continuïteit van de onderneming niet belemmerd wordt.
Verdere motivering: de budgettaire gevolgen van het arrest zouden tientallen miljoenen bedragen en er zijn ‘signalen uit de praktijk’ dat er ‘heel gemakkelijk’ kwalificerende situaties kunnen worden gecreëerd. Enige onderbouwing hiervan ontbreekt. Wij werken in de praktijk en hebben nog nooit gezien dat ondernemers hun geld in kleine, risicodragende aandelenbelangen stoppen alleen maar om de bedrijfsopvolgingsregeling te benutten.
Ook stelt de memorie van toelichting dat door de uitspraak van de Hoge Raad eventueel beleggingsvermogen in een klein belang ten onrechte onder de BOR zal vallen. Deze angst is ongegrond; wanneer het kleine belang daadwerkelijk beleggingsvermogen is, kan dit niet als ondernemingsvermogen kwalificeren op grond van de uitspraak van de Hoge Raad. Het wetvoorstel leidt dan ook tot overkill omdat juist ondernemingsvermogen dat aanwezig is in het kleine belang, van de BOR wordt uitgesloten.
Mede door dit wetsvoorstel zullen ondernemers in de bizarre situatie terecht kunnen komen dat ondernemingsvermogen in de vorm van een oorlogskas niet meer benut zal kunnen worden voor uitbreiding door overname van (kleine) belangen: wanneer de ondernemer namelijk binnen een jaar overlijdt, zal de fiscus stellen dat de BOR niet van toepassing is op de investering in dat belang, hetzij omdat het belang te klein is, hetzij omdat niet aan de éénjaarstermijn voldaan is. Dat druist totaal in tegen de bedoeling van de regeling. De oorlogskas in de vorm van een courante effectenportefeuille kwalificeert trouwens ook niet meer voor de faciliteiten; bij een negatieve rente moet deze pot kennelijk letterlijk in cash worden aangehouden om geen geld te verliezen.
De BOR is te belangrijk voor ondernemend Nederland om zomaar te beperken door dit in het belastingplan gestopte wetsvoorstel en verdient een fundamentele discussie. Dan kunnen hopelijk eindelijk ook allerlei andere knelpunten in de regeling opgelost worden.
Sabine de Wijkerslooth-Lhoëst is adviseur Erven, Schenken en Goede Doelen bij EY Belastingadviseurs en als docent verbonden aan het Fiscaal Instituut van Tilburg University. In de volgende editie van het Vakblad Estate Planning (september 2016) schrijft zij een artikel over de rechtspraak omtrent de APV-regeling.
Willem Jan Vermeer is partner bij EY Belastingadviseurs. Hij adviseert internationaal opererende familiebedrijven, geeft leiding aan de adviesgroep Private Client Services en is gastdocent bij de Erasmus Universiteit (bedrijfsopvolging).
Geef een reactie