Advocaat-generaal Wattel meent dat een ruziesplitsing voor de toepassing van de overdrachtsbelasting zakelijk kan zijn. In dat geval kan een vrijstelling gelden. De fiscus mag wel een misbruikvermoeden hanteren. Maar de belanghebbenden moeten de kans krijgen dit vermoeden te weerleggen.
De Advocaat-generaal (A-G) komt tot zijn conclusie in de volgende zaak. Een broer en een zus hielden beiden 50% van de aandelen in een lichaam. Dit lichaam hield alle aandelen in een bv, waarvan de bezittingen bestonden uit groepsvorderingen en onroerende zaken. Daardoor kwalificeerde het lichaam als een onroerendezaaklichaam (OZL). De broer had daarnaast indirect alle aandelen in een bv met een juwelierszaak. Deze onderneming huurde de winkelruimte van de dochtervennootschap van de OZL. Eind 2015 vond een juridische splitsing van het OZL plaats in twee holdings. De holding van de zus verkreeg alle aandelen in het OZL. De vraag was of deze verkrijging was belast met overdrachtsbelasting (OVB). Zie ook: ‘Recente rechtspraak over juridische (af-)splitsing OVB’.
Misbruikvermoeden
Hof Arnhem-Leeuwarden overwoog dat de betrokken lichamen geen actieve werkzaamheden verrichten, zodat geen zakelijke overwegingen een rol speelden bij de splitsing. Het hof weigert daarom de toepassing van de reorganisatievrijstelling. Zie ook Mr. D.C.M. Simonis ‘Geen splitsingsvrijstelling omdat splitsing de antimisbruiktoets niet doorstaat’ 6 februari 2020, NTFR 2020/339. De A-G meent dat het hof volgt heeft geredeneerd:
- normaal vermogensbeheer impliceert altijd ontbreken van zakelijke overwegingen. In deze situatie is dus altijd het misbruikvermoeden van toepassing; en
- een ruzie tussen twee 50%-aandeelhouders/bestuurders is vanuit het perspectief van de vennootschap nooit een zakelijke overweging.
Tegenbewijs voor belanghebbenden
De A-G Wattel is het niet eens met de redenering van het hof. Volgens hem moet de antimisbruikregeling passen binnen de Europese Fusierichtlijn. Deze richtlijn staat een bewijsvermoeden van misbruik onder bepaalde omstandigheden toe. Onder andere als een splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen. Maar de belastingplichtige moet effectief tegenbewijs van niet-fiscale overwegingen kunnen leveren. Daarbij is het niet zo dat een splitsing van beleggingsvermogen nooit (nood)zakelijk kan zijn. En bij een bestuurdersruzie moeten de partijen eveneens tegenbewijs kunnen leveren, aldus de A-G. Het hof had dus moeten onderzoeken of de splitsing overwegend gericht was op ontgaan van overdrachtsbelasting. Het draait vooral om de vraag of de splitsing ook had plaatsgevonden als er geen ruzie tussen aandeelhouders/bestuurders was geweest. Dat heeft het hof nagelaten. De A-G adviseert de hoge raad daarom de zaak te verwijzen naar een ander hof.
Wet: art. 4 en 15, eerste lid, onderdeel h WBRV 1970
Besluit: art. 5c, eerste lid Uitv besl RV
Geef een reactie