Advocaat-generaal Ettema ziet de verhuur van verplaatsbare kisten niet als een vorm van btw-vrijgestelde verhuur van onroerende zaken. Toch vraagt zij de Hoge Raad te overwegen om de rechtspraak over de ‘verhuur-plus’ te nuanceren.
Een cv verstrekt verplaatsbare houten kisten aan huurders voor opslag, waarbij de huurders de afgesloten kisten in een opslagloods plaatsen. De huurders hebben geen toegang tot de opslagloods. Eventueel kunnen de huurders gebruik maken van aanvullende diensten. Volgens hof Amsterdam valt de terbeschikkingstelling van de kisten niet onder de vrijstelling voor verhuur van onroerend goed. Het gaat hier namelijk niet om het ter beschikking stellen van een deel van onroerend goed. Bovendien biedt de cv aanvullende diensten met een significante toegevoegde waarde. Dat geeft aan dat de prestatie van de cv niet slechts passieve verhuur van een inboedelbox betreft. Zie ook NTFR 2023/1157 en ‘Verhuur mobiele opslagunits valt niet onder btw-vrijstelling. Maar de cv betwist het hofoordeel en gaat in cassatie.
Geen verhuur van vastgoed
Advocaat-generaal (A-G) Ettema leidt uit eerdere Europese rechtspraak af dat de kisten roerende goederen zijn en niet als onroerend zijn te beschouwen. Het hof heeft volgens de A-G terecht geoordeeld dat de overeenkomst niet gericht is op het ter beschikking stellen van onroerend goed. Hoewel het beroep in cassatie ongegrond is, suggereert de A-G dat de Hoge Raad zijn rechtspraak over ‘verhuur-plus’ zou moeten nuanceren. Dit zou moeten gebeuren op basis van criteria voor samengestelde prestaties. Deze criteria zijn naar voren gekomen in recente uitspraken van het Hof van Justitie van de EU.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel b Wet OB 1968
Bron: Parket bij de Hoge Raad 28 juni 2024 (gepubliceerd 12 juli 2024), ECLI:NL:PHR:2024:720, 23/01287
Geef een reactie