Advocaat-generaal Ettema concludeert dat er rechtvaardigingsgronden zijn om een btw-ondernemer met doorbelaste buitenlandse concernkosten uit te sluiten van een voordeel van de fiscale eenheid omzetbelasting.
Enkele onderdelen van een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting krijgen concernkosten doorbelast van in Duitsland gevestigde concernvennootschappen. De FE meent dat de btw-heffing in Nederland over deze concernkosten botst met de vrijheid van vestiging in de EU. Als de Duitse vennootschappen in Nederland waren gevestigd, hadden zij deel kunnen uitmaken van de Nederlandse FE. De doorbelaste concernkosten zouden dan niet in Nederland aan btw-heffing zijn onderworpen. De FE betoogt dat de concernkosten onder die omstandigheden ook in een grensoverschrijdende situatie buiten de Nederlandse btw-heffing moeten blijven. Hof Den Haag (NTFR 2021/2174) heeft geoordeeld dat het karakter en de aard van de Btw-richtlijn en de stand van de EU-harmonisatie zich verzetten tegen het betoog van de FE. De gevolgen de FE voorstaat frustreren de administratieve vereenvoudiging en leiden tot concurrentieverstoringen. De FE gaat daarop in cassatie.
Gewenst voordeel houdt specifiek verband met FE-regime
Volgens de FE heeft het hof op onjuiste wijze getoetst aan de vrijheid van vestiging. Daarnaast heeft het hof nagelaten in te gaan op het betoog van de FE over de ‘per-elementbenadering’. De FE wil namelijk geen grensoverschrijdende FE vormen met de Duitse concernvennootschappen. Zij wil slechts een specifiek voordeel van het Nederlandse FE-regime verkrijgen in een grensoverschrijdende situatie. De Advocaat-generaal (A-G) toetst de richtlijnbepaling aan de vrijheid van vestiging. Zij concludeert dat de territoriale begrenzing van de FE in beginsel de vrijheid van vestiging beperkt. Maar de samenhang van het belastingstelsel en de fiscale soevereiniteit rechtvaardigen deze beperking van de vrijheid van vestiging. De A-G meent dat het beroep op de per-elementbenadering faalt. Het voordeel dat de FE wil verkrijgen houdt namelijk specifiek verband met de regeling van de fiscale eenheid. Al met al adviseert de A-G de Hoge Raad om het cassatieberoep van de FE ongegrond te verklaren.
Verdrag: art. 49 VWEU
Wet: art. 7, vierde lid Wet OB 1968
Bron: Parket bij de Hoge Raad 28 juli 2023 (gepubliceerd 25 augustus 2023), ECLI:NL:PHR:2023:700, 21/02456
Geef een reactie