Het overgangsrecht vanwege de btw-verhoging op 1 oktober 2012 geldt alleen voor bepaalde overeenkomsten met betrekking tot woningen. Een afnamegarantie-overeenkomst voldoet niet aan de voorwaarden.
Een cv heeft in december 2010 met een stichting een zogenoemde afnamegarantie-overeenkomst gesloten met betrekking tot nog te realiseren nieuwbouwwoningen. Op grond van die overeenkomst garandeert de stichting dat zij de nieuwgebouwde woningen die in het project onverkocht blijven van de cv afneemt tegen een vastgestelde prijs. De cv heeft op 30 september 2013 voor een deel van de koopsom een voorschotnota aan de stichting uitgereikt. De woningen zijn in 2014 geleverd. In de tussentijd is het algemene btw-tarief verhoogd van 19% naar 21%. Maar er zijn overgangsregelingen getroffen. Zoals een regeling voor woningen die een ondernemer ná 30 september 2012 levert ingevolge een vóór 28 april 2012 gesloten overeenkomst. De termijnen die ingevolge die overeenkomst vóór 1 oktober 2013 vervallen, zijn daardoor belast tegen het oude btw-tarief.
Later uitgeoefende verkoopoptie
Tussen de Belastingdienst en de cv is in geschil of een levering van woningen heeft plaatsgevonden op grond van een overeenkomst die is gesloten vóór 28 april 2012. Hierbij gaat het vooral om de vraag hoe men het begrip ‘overeenkomst’ als bedoeld in het hiervoor genoemde overgangsrecht moet uitleggen. Hof Den Bosch heeft overwogen dat de afnamegarantie-overeenkomst in de kern een verkoopoptie bevat die niet eerder dan op 30 september 2013 is uitgeoefend. Daarmee is volgens het hof niet sprake van de levering van woningen na 30 september 2012 ingevolge een vóór 28 april 2012 gesloten overeenkomst. Het hof oordeelt dat de overgangsregeling niet van toepassing is. De levering van onverkochte woningen door de cv is daarom belast naar een tarief van 21%.
Overgangsrecht geldt alleen voor leveringsovereenkomsten
De cv gaat vervolgens in cassatie en betoogt dat de overgangsregeling niet alleen geldt voor koop- en aannemingsovereenkomsten die zijn gesloten vóór 28 april 2012. Alle overeenkomsten die zijn gesloten vóór 28 april 2012 en zien op woningen waarvoor de vergoeding in termijnen is verschuldigd, vallen onder het overgangsrecht. De afnamegarantie-overeenkomst van 23 december 2010 voldoet aan die voorwaarden, aldus de cv. Volgens Advocaat-generaal (A-G) Ettema faalt dat betoog. Niet elke afspraak die volgens het nationale civiele recht een overeenkomst is, voldoet aan de overgangsbepaling. Alleen de overeenkomst die strekt tot levering van een woning, voldoet aan de voorwaarden. De uitleg die het hof aan de afnamegarantie-overeenkomst heeft gegeven, acht de A-G niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De uitleg van het hof is evenmin in strijd met de uitleg die men volgens het nationale civiele recht moet geven aan een optiebeding.
Leveringsovereenkomst van na 28 april 2012
Verder heeft het hof geoordeeld dat de levering van de nieuwbouwwoningen heeft plaatsgevonden op grond van een overeenkomst die is aangegaan na 28 april 2012. Dit oordeel is volgens de A-G voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. De koop is tot stand gekomen op het moment van het uitoefenen van de verkoopoptie. Die uitoefening heeft op zijn vroegst plaatsgevonden op 30 september 2013. Dus vloeit de levering van de nieuwbouwwoningen voort uit een koopovereenkomst die is aangegaan na 28 april 2012. Ook merkt de A-G nog op dat voor het verschuldigd worden van de belasting alle relevante elementen van de toekomstige levering bekend moeten zijn. In het bijzonder de goederen op het tijdstip van de vooruitbetaling moeten nauwkeurig zijn omschreven. Dat was op 30 september 2013 denkelijk niet het geval, aldus de A-G. Zij adviseert daarom de Hoge Raad om het cassatieberoep van de cv ongegrond te verklaren.
Wet: art. 9 Wet OB 1968 en art. XIX, vijfde lid Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013
Geef een reactie