Het berekenen van de voorbelasting op basis van werkelijk gebruik is alleen toegestaan als dat gebruik nauwkeurig is vast te stellen. Het is niet voldoende dat deze methode nauwkeuriger is dan de pro rata-methode naar omzetverhoudingen.
Een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting bestaat uit twee groepen van vennootschappen. In één groep vindt de uitoefening van een bankbedrijf plaats. Op grond van de bankenresolutie staat de staatssecretaris van Financiën toe dat deze groep zelf aangifte doet. Ook vindt de toepassing van de aftrek van voorbelasting per groep plaats. Alle door deze groep aangeschafte goederen worden zowel voor belaste als voor vrijgestelde prestaties gebruikt. Deze groep wenst de aftrek van voorbelasting pro rata te berekenen naar werkelijk gebruik. Hof Den Bosch (NTFR 2020/1016) heeft dat toegestaan omdat deze berekeningswijze leidt tot een nauwkeuriger bepaling van het aftrekbare bedrag dan volgens de hoofdregel. Volgens de hoofdregel berekent men de aftrek volgens de pro rata-methode naar omzetverhouding.
Werkelijk gebruik moet in absolute zin nauwkeurig zijn
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Om af te wijken van de pro rata naar omzetverhouding moet men het werkelijk gebruik nauwkeurig kunnen vaststellen. Een nauwkeuriger resultaat dan de pro rata naar omzetverhouding, zoals het hof heeft geoordeeld, is daartoe onvoldoende. Verder is het hof niet ingegaan op de stelling van de inspecteur dat bij de berekening van de pro rata naar werkelijk gebruik van de groep niet alle kosten van alle vennootschappen van de groep in aanmerking zijn genomen. Nu de FE die stelling niet heeft weersproken, gaat de Hoge Raad uit van de juistheid ervan. Ook daarom bestaat geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat de aftrek van voorbelasting wordt berekend volgens de pro rata-methode naar omzetverhouding.
Wet: art. 7, vierde lid en 15, zesde lid Wet OB 1968
Besluit: art. 11 Uitv.besch. OB
Bron: Hoge Raad 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1608, 20/01521
Geef een reactie