De voorbelasting op prestaties ten behoeve van bitcoin mining kan aftrekbaar zijn als de afnemer van de bitcoin miner is gevestigd buiten de EU. De Hoge Raad oordeelt dat de bitcoin miner in principe vrij is in de manier waarop hij de vestigingsplaats van zijn afnemer bewijst.
Rechtbank Den Haag heeft bij tussenuitspraak van 15 juli 2020 twee prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Beide vragen houden verband met het leveren van bewijs voor het bestaan van een recht op aftrek van omzetbelasting in een bijzondere situatie. Deze situatie is aan de orde als een ondernemer goederen en diensten afneemt die hij gebruikt voor het verrichten van prestaties in het kader van bitcoin mining. In principe valt deze prestatie onder de vrijstelling voor kredietverlening en -bemiddeling. Maar onder voorwaarden is toch aftrek van voorbelasting nodig. Bijvoorbeeld als de afnemers van de ondernemer buiten de EU zijn gevestigd. De rechtbank vroeg zich onder meer af hoe men de voorwaarden voor aftrek van voorbelasting moet uitleggen. Zie ook NTFR 2020/2530 en ‘Bitcoins mining roept vragen over btw-aftrek op’.
Uitleg voorwaarden niet nodig
De Hoge Raad ziet echter af van beantwoording van deze vragen over bewijslevering. Anders dan waarvan de rechtbank uitgaat, vergt een geschil over bewijslevering niet een uitleg van de desbetreffende voorwaarden voor recht op aftrek voorbelasting. Niettemin merkt de Hoge Raad nog wel het volgende op. In deze zaak is geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat een partij alles wat haar ter beschikking staat, mag aandragen als bewijsmiddel.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel j en 15, tweede lid, onderdeel c Wet OB 1968 en art. 27gc, achtste lid AWR
Bron: Hoge Raad 26 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:294, 20/02201
Geef een reactie