Als de grootte van een muur te verwaarlozen is met de rest van het onbebouwde terrein, kan sprake zijn van een bouwterrein.
Een bv die woningbouwprojecten ontwikkelt, koopt in het jaar 2002 een perceel grond met daarop een leegstaand oud fabrieksgebouw. Zij wil op het perceel een appartementencomplex en twaalf eengezinswoningen realiseren. Daarvoor heeft zij op 30 mei 2002 een bouwvergunning van de gemeente gekregen. In de loop van de jaren 2002 tot en met 2006 vindt de sloop van het fabrieksgebouw plaats. Maar een muur van 96 meter lang, 2,4 meter hoog en 0,25 meter breed blijft staan. Deze muur heeft een 2 meter diepe en 1 meter brede fundering en beslaat vrijwel geheel één zijde van het perceel. De muur fungeert als grondkering en als afscheiding tussen de tuinen en het onbebouwd gebleven deel van het stuk grond. In 2006 laat de bv op een deel van het perceel het appartementencomplex met bijbehorend terrein bouwen. Daarna verkoopt zij dat bebouwde deel.
Verkoop resterende deel perceel met muur
De voorgenomen bouw van de twaalf eengezinswoningen op het resterende deel van het perceel is vanwege de slechte economische omstandigheden achterwege gebleven. Op dit resterende deel van het perceel staat de muur. Op 19 november 2014 verkoopt de bv dit deel van het perceel aan een projectontwikkelaar. Deze koper heeft het voornemen daarop tien woningen te bouwen. De levering van het terrein aan de koper vindt plaats op 21 april 2016. Daarbij voldoet de bv geen omzetbelasting. Zij meent namelijk vanwege de aanwezigheid van de muur bebouwde grond te hebben geleverd. De inspecteur is het daarmee oneens en legt de bv een naheffingsaanslag en boete op. De naheffingsaanslag en boete houden echter geen stand voor de rechtbank en hof Den Haag. Zie NTFR 2021/2562 en ‘Muur met belangrijke functie houdt verkoop btw-vrij’.
Kan muur functie van gebouw vervullen?
Vervolgens gaat de staatssecretaris van Financiën in cassatie. Hij stelt dat men bij levering van een niet volledig gesloopt gebouw beoordelen of wat resteert nog de functie van gebouw kan vervullen. Hij stelt dat de muur uitsluitend kan dienen als basis voor nieuw te vervaardigen onroerende zaken, maar niet zelf als gebouw. De Hoge Raad redeneert dat men ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden, moet zien als een gebouw. Het begrip bouwwerk dient men ruim uit te leggen. Bijvoorbeeld bruggen, tunnels, viaducten, straten, wegen, pleinen en sluizen tellen als gebouwen. Ieder terrein dat naar maatschappelijke opvattingen behoort bij dan wel dienstbaar is aan het gebouw, telt als ‘erbij behorend terrein’. Op dat punt is het oordeel van het hof juist.
Terrein hoort niet bij muur
Maar het hof had voor zijn oordeel dat het terrein als geheel bebouwde grond vormt, eerst moeten vaststellen dat het onbebouwde deel van het terrein naar maatschappelijke opvattingen behoort bij of dienstbaar is aan de muur. Omdat dit niet het geval is, had het hof moeten beoordelen of het terrein als geheel als onbebouwde grond moet worden aangemerkt en moeten onderzoeken of de muur ten opzichte van het onbebouwde gedeelte van het terrein kwalificeert als verwaarloosbaar. De Hoge Raad oordeelt dat de muur ten opzichte van het onbebouwde deel van het perceel inderdaad verwaarloosbaar is. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
Wet: art. 11, lid 1, onderdeel a en leden 5 en 6 Wet OB 1968
Bron: Hoge Raad 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:216, 21/02407
Geef een reactie