Als men een paard in het kader van een doorverkoop buiten de EU exporteert, mag de eerste verkoper in beginsel niet het 0% btw-tarief voor export toepassen.
Een bv hield zich onder andere bezig met het fokken en trainen van en handelen in (spring)paarden. Zij beschikte over stallen in Nederland en België. De dga van de bv was een professioneel springruiter. Op 17 juli 2012 kocht de bv een paard. Later dat jaar nam de dga met dat paard deel aan twee wedstrijden. Op 31 augustus 2012 verkocht de bv het paard. Volgens de factuur was de btw verlegd. Van deze factuur waren echter twee versies opgesteld. Volgens de ene factuur was de afnemer een vennootschap die was gevestigd op de Britse Maagdeneilanden. Maar volgens de andere factuur was een vennootschap in de VS de afnemer. De bv liet het paard overbrengen vanuit België naar Schiphol. Vervolgens vond het vervoer van het paard naar de VS plaats. Het exportdocument noemde de dga als afzender, Nederland als land van uitvoer en de VS als land van bestemming.
Onbewezen export
De bv claimde in haar aangifte omzetbelasting in verband met de verkoop en levering van het paard het 0%-tarief omdat sprake zou zijn van export. Naar aanleiding van een boekenonderzoek meende de Belastingdienst dat de bv het 0%-tarief niet had mogen toepassen. Volgens de inspecteur heeft de bv haar paard eerst verkocht aan de vennootschap op de Britse Maagdeneilanden. Deze vennootschap heeft vervolgens het paard doorverkocht aan de Amerikaanse vennootschap. De uitvoer houdt dus verband met de levering door de doorverkoper aan de Amerikaanse eindafnemer. De bv kan het verhaal van de fiscus voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet ontkrachten. De verkoopovereenkomst is namelijk niet op schrift gesteld.
Levering uit Nederland
Verder verwerpt de rechtbank de stelling van de bv dat België de plaats van levering is. Hierbij is van belang dat de bv in Nederland is gevestigd. Daardoor geldt als uitgangspunt dat de levering plaatsvindt in Nederland. De bv heeft niets aangedragen dat het tegendeel aannemelijk maakt. De Belastingdienst mag daarom naheffen. Wel vermindert de rechtbank de belastingaanslag omdat de bv de btw niet aan haar afnemer in rekening kan brengen.
Wet: art. 1, 3, eerste lid, onderdeel a, 5, eerste lid, 9, tweede lid, onderdeel b, 37e en tabel II, onderdeel a sub 2 Wet OB 1968
Besluit: art. 12, eerste lid Uitv. Besl. OB 1968
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 oktober 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5307, BRE 19/16244
Geef een reactie