Als een btw-ondernemer tegelijk met de verkoop van zijn producten een extra garantie levert op deze producten, beperkt dit in principe de btw-aftrek.
Dit vraagstuk kwam naar voren naar aanleiding van een geschil tussen een Portugese naamloze vennootschap, een SA, en de Portugese belastingautoriteiten. De SA hield zich voornamelijk bezig met de verkoop van huishoudelijke apparaten en andere computer- en telecomproducten. Daarnaast bood zij de afnemers van haar producten een aantal aanvullende diensten, waaronder een verlenging van de garantie op de aangekochte producten. Deze verlenging vloeide voort uit een verzekeringsovereenkomst tussen een verzekeraar en de klanten van de SA. Maar de SA zij trad wel op als tussenpersoon bij de verkoop van deze verzekeringsproducten. Zij bracht haar klanten daarom een extra bedrag in vergoeding. De verkoop van extra garantie vond dus gelijktijdig plaats met de verkoop van de producten. De SA beschouwde de verkoop van de extra garantie als een btw-vrijgestelde verzekeringshandeling. Zij trok wel alle voorbelasting af, omdat zij voor deze prestatie dezelfde middelen gebruikte als voor de verkoop van de goederen.
Pro rata-berekening
De Portugese fiscus meende dat niet alle voorbelasting aftrekbaar was omdat deze mede zag op de vrijgestelde omzet uit de garantieverlenging. Daarom wilde de Portugese fiscus de btw-aftrek pro rata berekenen. Maar de SA stelt dat de verkoop van extra garantie een financiële handeling is die bijkomstig is ten opzichte van de hoofdactiviteit van verkoop producten. In dat geval moet men bij wijze van uitzondering de omzet van de extra garantie buiten beschouwing laten.
Geen financiële en bijkomstige handeling
De redenering van de SA houdt geen stand voor het Hof van Justitie van de EU. Het hof wijst erop dat de SA heeft gehandeld als tussenpersoon bij de verkoop van extra garantie in het kader van haar hoofdactiviteit. Zulke handelingen vormen geen financiële en bijkomstige handelingen. De fiscus hoeft de omzet van zulke prestaties dus niet uit te sluiten bij de pro rata-berekening.
Richtlijn: art. 174, tweede lid, onderdelen b en c Richtlijn 2006/112/EG
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel j, sub 3° Wet OB 1969
Bron: Hof van Justitie van de EU 8 juli 2021, ECLI:EU:C:2021:549, C-695/19
Geef een reactie