Mr. Paul Zijlstra geeft zijn commentaar op een recent arrest waarin de Hoge Raad constateert dat Nederland btw-ondernemers niet de maximale vrijheid geeft die de btw-richtlijn biedt voor het berekenen van de voorbelasting op gemengd gebruikte prestaties. Zo mag een ondernemer geen mix gebruiken van de pro rata methode op basis van omzet en op grond van het werkelijk gebruik. Maar het is evenmin zo dat de richtlijn lidstaten verplicht om deze methode toe te staan, zo stelt de Hoge Raad vast. Zijlstra meent dat het beter zou zijn als ondernemers wel deze vrijheid van de btw-richtlijn geboden krijgen.
De kernactiviteit van een bv, die behoorde tot een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting, was het tegen vergoeding aanbieden van kinderopvang. Zulke dienstverlening was en is vrijgesteld van btw. Van het totaal aan vergoedingen dat de FE had ontvangen was 2% met btw belast. Derden hadden aan de bv btw in rekening gebracht ter zake van diensten inzake een ICT-platform. De bv gebruikte dit platform voor het verrichten van diensten waarvoor recht op aftrek bestond, maar ook voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestond.
Gemengde berekening aftrek voorbelasting?
De FE wil de omvang van het recht op aftrek van btw op de gemengd gebruikte prestaties berekenen door het deel met betrekking tot het ICT-platform te bepalen aan de hand van de pro rata naar werkelijk gebruik. Voor het overige deel wil zij de pro rata naar omzetverhouding toepassen. Zowel de Belastingdienst als Hof Den Bosch (zie NTFR 2019/303) stellen dat deze berekeningswijze niet is toegestaan. De FE gaat in cassatie tegen de hofuitspraak, maar zonder succes. De Hoge Raad zet uiteen dat lidstaten op grond van de btw-richtlijn de vrijheid hebben de pro rata-aftrek naar werkelijk gebruik te doen toepassen voor:
- alleen het geheel van alle gemengd gebruikte goederen en diensten, of
- mede een deel van de gemengd gebruikte goederen en diensten. In dat geval moet men met betrekking tot de overige goederen en diensten in beginsel de pro rata naar omzetverhouding toepassen.
Nederlandse uitwerking
Op grond van de Nederlandse regelgeving is de pro rata naar werkelijk gebruik uitsluitend onder de volgende voorwaarde toepasbaar. Het werkelijke gebruik van goederen en diensten, als geheel genomen, mag niet overeenkomen met de mate van aftrek berekend volgens de pro rata naar omzetverhouding. De methoden van de btw-richtlijn zijn dus in zoverre beperkt geïmplementeerd dat de pro rata naar werkelijk gebruik in Nederland alleen valt toe te passen op alle gemengd gebruikte goederen en diensten. Maar niet – zoals die richtlijnbepaling toestaat – op mede een deel van die goederen en diensten. De Hoge Raad twijfelt er echter niet aan dat de richtlijn zich niet verzet tegen een stelsel waarin men de pro rata naar werkelijk gebruik alleen toepast in alle gevallen waarin blijkt dat de pro rata naar omzetverhouding botst met de werkelijkheid. De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep van de FE ongegrond.
Commentaar mr. Paul Zijlstra
Taxence vroeg mr. Paul Zijlstra, btw-specialist bij KPMG Meijburg & Co, om een reactie op dit arrest.
Het Nederlandse systeem van toerekening van btw-voorbelasting op algemene kosten is minder nauwkeurig dan het op grond van de EU btw-richtlijn had kunnen zijn. Aan de ene kant begrijp ik de beslissing van de Hoge Raad, dat het Nederlandse systeem niettemin door de Europeesrechtelijke beugel kan. Maar aan de andere kant hoeft een formeel deugend systeem niet per se goed te zijn. Ik meen dan ook dat het tijd wordt dat de Nederlandse regels een preciezere toerekening van btw-voorbelasting op algemene kosten mogelijk gaan maken. De EU btw-richtlijn biedt daar de ruimte voor, waarom aarzelen?
Richtlijn: art. 173, tweede lid, onderdelen c en d btw-richtlijn
Wet: art. 15, zesde lid Wet OB 1968
Beschikking: art. 11 Uitv.besch. OB
Bron: Hoge Raad 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:645, 19/04081
Geef een reactie