In beginsel mag een ondernemer vertrouwen ontlenen aan uitlatingen in het controlerapport van de fiscus over de btw-heffing. Dat geldt niet als de ondernemer tijdens dat onderzoek onjuiste informatie heeft verstrekt.
Een bv verrichtte vanaf 2000 reclamediensten voor Zwitserse AG’s. Bij de facturering bracht zij geen omzetbelasting in rekening. Na een boekenonderzoek bij de bv in 2002 is in het controlerapport opgemerkt dat de omzet voor diensten verricht aan ondernemers die gevestigd zijn buiten de EU terecht buiten de btw-heffing is gelaten. In 2005 is een boekenonderzoek ingesteld bij een Nederlandse bv die zowel met de AG’s als met de bv is gelieerd. Naar aanleiding daarvan concludeerde de inspecteur dat de reclamediensten niet jegens de AG’s maar jegens de bv zijn verricht. En dus is de bv daarover omzetbelasting verschuldigd. Hof Den Bosch heeft de naheffingsaanslag vernietigd. Met de uitlating in het controlerapport jegens de bv is namelijk het vertrouwen gewekt dat de reclamediensten buiten de btw-heffing blijven. Zie NTFR 2019/2652. Aan de feitelijke vraag of de diensten aan de AG’s of de bv zijn verricht, is het hof niet toegekomen.
Initiatief verkrijging info bij fiscus
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Aan een toezegging van de inspecteur kan vertrouwen worden ontleend als deze is gedaan nadat de inspecteur kennis heeft genomen van alle benodigde feiten en omstandigheden. Bij een boekenonderzoek ligt het initiatief voor het verkrijgen van informatie echter bij de inspecteur, zodat het risico van de ontoereikendheid van de informatie voor het doen van een toezegging, ook de inspecteur ligt. Dit is echter anders als de belastingplichtige tijdens het boekenonderzoek onjuiste informatie heeft verstrekt dan wel de juiste informatie heeft onthouden, terwijl hij redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur daardoor niet in staat was de desbetreffende kwestie goed en volledig te beoordelen. Dit heeft het hof niet onderzocht. Daarom volgt een vernietiging en verwijzing.
Wet: art. 6 Wet OB 1968 (tekst 1 januari 2006)
Bron: Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1849, 19/03617
Geef een reactie