De rechtsopvolger van de overdrager van een btw-onderneming geniet niet altijd aftrek van voorbelasting als die overdrager aan btw-herziening doet.
Een man krijgt op 6 januari 2016 een melkveehouderij inclusief onroerende zaken (bedrijfsgoederen) geleverd. De overdragende partij heeft de bedrijfsgoederen tot het leveringstijdstip de toenmalige landbouwregeling niet toegepast. De overdrager heeft de bedrijfsmiddelen gebruikt voor btw-belaste prestaties en daarom steeds aftrek van voorbelasting genoten. Bij de levering van de melkveehouderij is niet geopteerd voor een belaste levering. De man stelt de bedrijfsgoederen eerst gratis ter beschikking aan een samenwerkingsverband waarin hijzelf participeert. Vanaf 19 december 2017 stelt hij de bedrijfsgoederen gratis ter beschikking aan een maatschap, waarvan een van zijn zoons en zijn echtgenote de maten zijn. Deze maatschap zet de exploitatie van de melkveehouderij voort. Tot 1 januari 2018 zijn de prestaties van de maatschap op grond van de toenmalige landbouwregeling vrijgesteld van btw. Na het vervallen van deze regeling zijn de prestaties van de maatschap wel belast met omzetbelasting.
Overdrager herziet omzetbelasting
De partij die de melkveehouderij heeft overgedragen aan de vader, dient op 19 juni 2019 met betrekking tot de bijbehorende onroerende zaken een suppletieaangifte omzetbelasting in. De overdrager herziet namelijk de eerder genoten aftrek van voorbelasting voor wat betreft de jaren 2016 tot en met 2020. Het totaal aan herziene bedragen is € 57.666. De maatschap meent dankzij deze herziening per 1 januari 2018 alsnog recht te hebben op aftrek van voorbelasting van € 57.666. Volgens de maatschap is de levering op 6 januari 2016 achteraf bezien een overgang van een algemeenheid van goederen. Verder stelt de maatschap dat zij en het andere samenwerkingsverband moeten worden gezien als één belastingplichtige. Daardoor zou de maatschap voor de btw in de plaats zijn getreden van de overdrager.
Geen herziening voor fiscaal rechtsopvolger
Rechtbank Noord-Nederland is het met de maatschap eens dat zij in de plaats is getreden van de overdrager. De overdrager heeft in de periode vóór 6 januari 2016 terecht aftrek van voorbelasting genoten. Van 6 januari 2016 tot en met 1 januari 2018 zijn de bedrijfsgoederen gebruikt voor btw-vrijgestelde prestaties. Volgens de herzieningsregels moet men daarom in de jaren 2016 en 2017 telkens één jaarmoot (1/10 deel) van de eerder geclaimde aftrek van voorbelasting herzien. Maar vanaf 1 januari 2018 is opnieuw het belaste regime gaan gelden, zoals dat ook voordien gold voor de overdrager tot 6 januari 2016. De regimeovergang op 1 januari 2018 heeft bij de maatschap in haar hoedanigheid van fiscaal rechtsopvolger van de overdrager in de daaropvolgende jaren dus geen herziening veroorzaakt.
Voorbelasting komt uit niet herziene periode
In plaats daarvan blijft juist de eerder feitelijk door de overdrager genoten aftrek in stand. Die aftrek wordt de maatschap in haar hoedanigheid van fiscaal rechtsopvolger geacht zelf te hebben genoten. Herzieningstechnisch gebeurt er niets op 1 januari 2018 en daarna. De maatschap heeft daarom geen recht heeft op aftrek van voorbelasting wegens herziening. Weliswaar heeft een regimewijzing op 1 januari 2018 plaatsgevonden ten opzichte van het regime dat gold vanaf 6 januari 2016 tot 1 januari 2018. Maar dat is niet het regime waarin overdrager de aanvankelijke aftrek van voorbelasting heeft genoten. Die voorbelasting stamt uit de periode vóór 6 januari 2016 en wordt niet herzien. De primaire stelling van de maatschap leidt daardoor niet tot het gevolg dat zij wenst na een tevergeefs beroep van de maatschap op het neutraliteits- en het vertrouwensbeginsel, verklaart de rechtbank haar beroep ongegrond.
Wet: art. 15, zesde lid en 37d Wet OB 1968
Geef een reactie