Stel dat een btw-ondernemer een goed aanschaft maar nalaat de voorbelasting af te trekken. Kan hij dan bij een latere herziening alsnog de oorspronkelijke voorbelasting aftrekken? De Hoge Raad heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU.
Een btw-ondernemer had bij de aanschaf in 2006 van tien percelen grond op een vakantiepark, de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet afgetrokken. Het was echter zijn voornemen om de percelen belast te gebruiken. Het beoogde belaste gebruik, het bouwen van stacaravans voor de verkoop, is uiteindelijk niet van de grond gekomen. In 2013 had de ondernemer twee van de tien percelen belast terug verkocht en geleverd aan de verkoper. De inspecteur heeft de verschuldigde omzetbelasting van de ondernemer nageheven, omdat hij deze belasting niet op aangifte heeft voldaan.
Aftrek gebruiken door herziening
De ondernemer verweert zich met de stelling dat hij zijn in 2006 niet-geclaimde recht op aftrek van voorbelasting voor de twee terug geleverde percelen alsnog in 2013 kan effectueren via de herzieningsregeling. Hof Arnhem-Leeuwarden (zie ook NTFR 2019/535 en ‘Aftrek voorbelasting als btw-belaste verkoop enig gebruik is’) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Het hof heeft daartoe overwogen dat de tekst van art. 15, vierde lid Wet OB 1968 en art. 184 Btw-richtlijn geen aanwijzing bevatten dat herziening bij aanvang van het gebruik van goederen en diensten slechts mogelijk is in situaties waarin het daadwerkelijke gebruik afwijkt van het voorgenomen gebruik.
Aftrekrecht meteen effectueren?
In cassatie voert de staatssecretaris van Financiën aan dat het aftrekrecht onmiddellijk moet worden uitgeoefend. Volgens de Hoge Raad is niet buiten redelijke twijfel hoe men art. 184 en 185 Btw-richtlijn moeten uitleggen. Daarom stelt de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU. Een van de vragen ziet op de situatie waarin de belastingplichtige bij de verwerving van een goed heeft nagelaten om de aftrek van voorbelasting (“de initiële aftrek”) te effectueren. De vraag is of hij dan het recht heeft om in het kader van herziening die aftrek te effectueren indien het daadwerkelijke gebruik op dat herzieningstijdstip niet anders is dan het voorgenomen gebruik.
Richtlijn: art. 184 en 185 Btw-richtlijn
Wet: art. 15, eerste en vierde lid Wet OB 1968
Bron: Hoge Raad 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:455, 19/01427
Geef een reactie