De omstandigheid dat een belastingvoordeel invloed heeft op de hoogte van een vergoeding, betekent nog niet dat het recht op btw-aftrek vervalt, aldus de Hoge Raad.
Een gemeente had een gebouw tot stand laten komen voor de huisvesting van een brede school. De totale stichtingskosten van het gebouw bedroegen € 5.274.440 inclusief omzetbelasting. De verkoopsom tussen de gemeente en de woningcorporatie was vastgesteld op € 550.000. De gemeente voldeed de hierover verschuldigde omzetbelasting van € 104.500 op aangifte. Vervolgens wenst zij de door de aannemer in rekening gebrachte omzetbelasting van € 628.320 in aftrek te brengen. Volgens Hof Den Haag heeft de inspecteur dat terecht geweigerd. Volgens het hof is de levering van het schoolgebouw niet verricht onder bezwarende titel. Daarom bestaat geen recht op aftrek van omzetbelasting, aldus het hof. Zie ook NTFR 2019/2252.
Rechtstreeks verband kan nog steeds bestaan
In cassatie houdt deze hofuitspraak geen stand. De Hoge Raad concludeert dat de oordelen van het hof blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Zo hechtte het hof waarde aan de omstandigheid dat de hoogte van de vergoeding (mede) is bepaald door een belastingvoordeel dat is beoogd met de structurering van activiteiten. Anders dan waarvan het hof is uitgegaan, is deze omstandigheid geen factor die afdoet aan het rechtstreekse verband. De oordelen van het hof kunnen dan ook niet de conclusie rechtvaardigen dat de ontvangen tegenprestatie slechts ten dele de levering van het gebouw vergoedt. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Wet art. 1, eerste lid en 15 Wet OB 1968
Bron: Hoge Raad 10 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1230, 19/01869
Geef een reactie