Als de inspecteur ten onrechte de toepassing van de koepelvrijstelling volledig afwijst, is hij Irimierente verschuldigd.
Drie gemeenten hadden op 1 januari 2014 een samenwerkingsverband opgericht. Dit samenwerkingsverband voerde de taken uit die de drie gemeenten daarvoor zelfstandig verrichtten. Het samenwerkingsverband bracht over haar prestaties aan de drie gemeenten geen btw in rekening. Het samenwerkingsverband meende namelijk dat de zogeheten koepelvrijstelling van toepassing was. Maar de inspecteur dacht daar anders over. Daarom legde hij het samenwerkingsverband naheffingsaanslagen omzetbelasting op. Het samenwerkingsverband ging in bezwaar tegen deze aanslagen. Daarbij was een complicerende factor dat de inspecteur gedurende de bezwaarprocedure een paar keer zijn standpunt moest herzien. De eerste keer was een verruimde toepassing van de koepelvrijstelling toegestaan. Maar later dat jaar bleek uit Europese rechtspraak dat de ruimere werking van de Nederlandse koepelvrijstelling in strijd was met het Unierecht. Uiteindelijk sloten de fiscus, de drie gemeenten en het samenwerkingsverband een vaststellingsovereenkomst (VSO). Op grond van de VSO vernietigde de Belastingdienst de naheffingsaanslagen omzetbelasting.
Samenwerkingsverband eist Irimierente
Als de inspecteur in strijd met het Unierecht belasting heft, is hij zogenoemde Irimierente verschuldigd. In deze zaak vergoedde de fiscus geen Irimierente over de teruggaven. Het samenwerkingsverband was het daar niet mee eens en ging in beroep. Maar Rechtbank Den Haag wijst het beroep van het samenwerkingsverband af. Zie NTFR 2021/2739. In hoger beroep heeft het samenwerkingsverband echter wel succes. Uit de Europese rechtspraak blijkt dat de koepelvrijstelling niet alleen geldt voor groeperingen waarvan de leden uitsluitend een activiteit uitoefenen die is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. Neem bijvoorbeeld diensten die een zelfstandige groeperingen van personen (ZGP) verleent. Oefenen de leden van deze ZGP ook belastbare activiteiten uit? Dan komen de diensten toch in aanmerking komen voor die vrijstelling. Maar alleen voor zover die diensten direct nodig zijn voor de activiteiten van die leden die zijn vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn.
Koepelvrijstelling wel deels van toepassing
Hof Den Haag concludeert daarom dat de koepelvrijstelling ook op een deel van de tussen het samenwerkingsverband en de drie gemeenten overeengekomen diensten is toe te passen. Stel dat de koepelvrijstelling alleen gold als alle overeengekomen diensten kwalificeren als prestaties die voor deze vrijstelling in aanmerking komen. Men zou dan de nuttige werking aan de koepelvrijstelling ontnemen. Wel dient men in een dergelijke situatie de diensten te splitsen in een deel dat wel, en een deel dat niet onder de koepelvrijstelling valt. Het samenwerkingsverband verricht mede werkzaamheden waarvoor de gemeenten niet btw-plichtig zijn. Uiteindelijk oordeelt het hof dat 90% van de handelingen van het samenwerkingsverband onder de koepelvrijstelling vallen. Dat betekent dat de Belastingdienst ten onrechte btw heeft geheven en Irimierente is verschuldigd.
Wet: art. 28c Iw 1990 en art. 11, eerste lid, onderdeel u Wet OB 1968
Bron: Gerechtshof Den Haag 24 maart 2022 (gepubliceerd 11 april 2022), ECLI:NL:GHDHA:2022:598, BK-21/00331
Geef een reactie