De gescheiden inzameling en rapportering van huishoudelijk afval door gemeenten is wellicht vrijgesteld van omzetbelasting. Maar dan moet de gemeente deze activiteit verrichten op een andere manier dan een marktdeelnemer.
Enkele Nederlandse gemeenten verrichten elk activiteiten bestaande uit, kortgezegd, de gescheiden inzameling en rapportering van huishoudelijk (verpakkings)afval. Daarvoor ontvangen zij een vergoeding uit een ‘afvalfonds’. De vraag is of deze vergoeding is belast met omzetbelasting. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat ieder van de gemeenten met voornoemde activiteiten een met omzetbelasting belaste dienst verricht. Hij heeft als gevolg hiervan onder meer bedragen teruggevorderd die de gemeenten hadden ontvangen vanuit het BTW-compensatiefonds (BCF). Over het bedrag van de terugvorderingen heeft de fiscus tevens belastingrente berekend. De terugvorderingsbeschikkingen en de rentebeschikkingen vormen het onderwerp van enkele beroepsprocedures.
Hof stelt fiscus in het gelijk
Hof Den Haag (NTFR 2023/699) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld en de terugvorderingsbeschikkingen en rentebeschikkingen in stand gelaten. Volgens het hof verrichten de gemeenten een prestatie onder bezwarende titel en is sprake van een economische activiteit. Voorts handelen zij met de desbetreffende activiteiten volgens het hof niet als overheid. Het hof verwerpt eveneens het beroep van de belanghebbenden op respectievelijk het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Tot slot voeren de gemeenten voor het hof aan dat de rentebeschikkingen moeten worden vernietigd. Hier is immers sprake van ‘spiegelcorrecties’ tussen de BCF-compensatie enerzijds en aanvullende teruggaaf van omzetbelasting anderzijds, aldus de gemeenten. Maar het hof verwerpt deze stellingen. De gemeenten procederen echter door, zodat de zaak voor de Hoge Raad belandt.
Wettelijke taak irrelevant voor rechtstreeks verband
Advocaat-generaal (A-G) Ettema komt tot de slotsom dat het hof terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een rechtsbetrekking in het kader waarvan men over en weer prestaties uitwisselt. Of sprake is van een wettelijke taak is, anders dan de gemeenten aanvoeren, niet relevant voor de vraag of sprake is van een rechtstreeks verband. Voorts heeft het hof terecht geoordeeld dat de gemeenten niet optreden binnen een specifiek voor hen geldend juridisch regime. Daardoor handelen zij niet als overheid. Daarnaast heeft het hof op goede gronden de beroepen van de gemeenten op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verworpen. De rentebeschikkingen kunnen ook in stand blijven. Anders dan de gemeenten aanvoeren is het in het geval van spiegelcorrecties niet zo dat de Belastingdienst reeds kan beschikken over het bedrag van de BCF-correctie.
Andere verrichting dan marktdeelnemer
Het middel dat de gemeenten richten tegen het oordeel van het hof over de economische activiteit slaagt wel naar de mening van de A-G. De gemeenten hebben voor het hof gemotiveerd gesteld dat zij de desbetreffende activiteiten verrichten op een wijze die afwijkt van de manier waarop een particuliere marktdeelnemer zulke activiteiten zou verrichten. Het hof heeft deze stelling niet beoordeeld of onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het deze heeft beoordeeld. De overwegingen van het hof kunnen het oordeel ook niet dragen dat de wijze waarop de gemeenten hun activiteiten verrichten wel vergelijkbaar is met de wijze waarop een particuliere marktdeelnemer dergelijke activiteiten zou verrichten. De uitspraken van het hof dienen op dit punt te worden vernietigd en verwijzing moet volgen, zo concludeert de A-G.
Wet: art. 30h AWR, art. 7 Wet OB 1968 en art. 10.21 en 10.22 WMB
Bronnen: Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1356, 23/01443, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1357, 23/01474, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1358, 23/01475, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1359, 23/01477, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1360, 23/01478, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1361, 23/01479, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1362, 23/01481, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1363, 23/01482, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1364, 23/01485, Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1365, 23/01533 en Parket bij de Hoge Raad 13 december 2024 (gepubliceerd 10 januari 2025), ECLI:NL:PHR:2024:1417, bijlage 23/01441 e.v.
Geef een reactie