Stelt een btw-ondernemer bepaalde ruimtes volgens een bepaald rooster om niet ter beschikking? En verhuurt hij buiten dat rooster dezelfde ruimtes btw-belast aan derden? Dan mag hij de uren van non-gebruik niet bestempelen als btw-belaste uren voor de berekening van de aftrekbare voorbelasting over de algemene kosten.
Een gemeente had een aantal sportzalen in eigendom. De gemeente was wettelijk verplicht om te voorzien in de huisvesting van basisscholen. In dit kader stelde de gemeente de sportzalen gratis ter beschikking aan basisscholen in verband. Binnen de lestijden van die scholen waren er tijdvakken waarin de scholen de sportzalen niet gebruikten. Daardoor kon de gemeente de sportzalen ook btw-belast verhuren aan derden. Het lukte echter de gemeente niet om voor alle beschikbare uren een betalend gebruiker te vinden. De gemeente wil het bedrag aan aftrekbare voorbelasting over de algemene kosten als volgt berekenen. Zij wil de totale btw over de algemene kosten vermenigvuldigen met het aantal uren waarin de sportzalen belast zijn verhuurd of niet werden gebruikt. Vervolgens deelt zij dit bedrag door de het totale aantal uren waarin de sportzalen voor gebruik beschikbaar stelt.
Methode fiscus meer nauwkeurig
De Belastingdienst vindt echter dat de gemeente de uren van non-gebruik niet mag toevoegen aan de btw-belaste economische activiteiten. De inspecteur stelt de volgende berekening voor. Eerst moet de gemeente de totale btw over de algemene kosten vermenigvuldigen met het aantal uren waarin de sportzalen belast zijn verhuurd. Vervolgens deelt zij dit bedrag door de som van het aantal uren van btw-belaste verhuur en het aantal uren terbeschikkingstelling volgens het scholenrooster. Volgens de fiscus is deze methode nauwkeuriger. De Hoge Raad bestrijdt dit niet.
Onderzoek naar gemaakte fout
Wel stelt de gemeente nog dat zij in haar aanvankelijke aangifte omzetbelasting een fout heeft gemaakt. Zij had namelijk alle uren van het scholenrooster (inclusief uren van non-gebruik) aangemerkt als uren waarin zij de sportzalen ter beschikking stelde aan de basisscholen. Daardoor zou zij in eerste instantie te veel btw hebben afgedragen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Bosch om dit nader uit te zoeken.
Wet: art. 15, eerste lid Wet OB 1968
Beschikking: art. 11 Uitv.besch. OB 1968
Bron: Hoge Raad 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:22, 18/00350
Geef een reactie