Een zogeheten moeiende holding die kosten inclusief btw doorberekent aan haar dochtervennootschappen, kan recht hebben op aftrek voorbelasting. Vaak is dat sterk afhankelijk van de feiten. Zelfs als de holding uiteindelijk geen voorbelasting mag aftrekken, kan het nog wel zijn dat zij een pleitbaar standpunt had. Dat scheelt haar in ieder geval een boete.
Een holding bezat 100% in de aandelen van zes andere bv’s. Vijf van deze bv’s hielden zich bezig met de ontwikkeling en/of belaste of vrijgestelde verhuur van vastgoed. De holding belastte kosten door aan haar dochtervennootschappen. Zij bracht daarbij omzetbelasting in rekening. De holding meent dat zij een moeiende holding is en dus voorbelasting mag aftrekken. De inspecteur meent dat dit niet het geval is en dat de holding te weinig btw afdraagt. Hij legt haar daarom naheffingsaanslagen en vergrijpboetes op. De holding gaat in beroep.
Holding doet te weinig
De holding weet echter de Belastingdienst, Hof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad niet te overtuigen van de juistheid van haar standpunt. De aandeelhouder van de holding stelt wel dat hij de dagelijkse leiding heeft over de dochtervennootschappen. Maar dat wil nog niet zeggen dat zijn handelingen zijn toe te rekenen aan de holding. De holding bewijst evenmin dat zij waarde aan diensten aan de bv’s heeft toegevoegd. De belastingrechter verwerpt bovendien het subsidiaire standpunt dat de holding een fiscale eenheid voor de btw vormt met haar dochtervennootschappen.
Pleitbaar standpunt
Aan de andere kant meent het hof dat de holding wel een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. In de desbetreffende tijdvakken was onvoldoende duidelijk in welke mate het doorbelasten van kosten doorslaggevend was voor btw-ondernemerschap. Of doorbelasten van kosten leidt tot btw-ondernemerschap, vergt een casuïstische beoordeling. In dit verband oordeelt het hof dat de holding niet zo lichtvaardig heeft gehandeld, dat sprake is van grove schuld. Het hof vernietigt daarom de vergrijpboetes. De partijen gaan nog in (incidenteel) hoger beroep, maar de Hoge Raad verklaart deze beroepen zonder nadere motivering ongegrond.
Wet: art. 7, vierde lid, 15 en 37 Wet OB 1968
Bron: Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1062, 18/03272
Online cursus btw: int. goederen- en dienstentransacties
Het Europese btw-stelsel wordt ingrijpend gewijzigd in de periode 2019 – 2022. Tijdens deze online cursus worden de verschillende voorstellen inhoudelijk besproken met speciale aandacht voor praktijk. Na afloop van deze online cursus bent u op de hoogte van het VAP, de verschillende onderdelen waaruit het VAP is opgebouwd en wat de impact van het VAP is op de praktijk.
Geef een reactie