Als de partijen bij de verkoop van een onroerende zaak oorspronkelijk als standpunt innemen dat sprake is van een btw-vrijgestelde levering, vormt dit een aanwijzing dat zij de bedoeling hebben een bestaande onroerende zaak te verhandelen. In dat geval geldt een btw-vrijstelling, maar moet de koper wel overdrachtsbelasting betalen.
Een B.V. kocht een perceel grond met daarop een bedrijfsgebouw. Het was de bedoeling dat het bedrijfsgebouw zou worden gesloopt. De Belastingdienst meende dat hier sprake was van een btw-vrijgestelde levering van een bestaande onroerende zaak. De B.V. stelde daarentegen dat zij een nieuwe onroerende zaak of een bouwterrein kreeg geleverd. In dat geval zou de levering btw-belast zijn, maar zou ook een vrijstelling van overdrachtsbelasting gelden.
Toen het geschil tot een cassatieprocedure leidde, verwees de Hoge Raad de zaak door naar Hof Den Bosch. Zie ook: ‘Intentie koper en verkoper bepalend btw-gevolgen sloop’. Het hof constateert dat de sloop- en verbouwingswerkzaamheden die zijn verricht tot het moment van eigendomsoverdracht daadwerkelijk voor rekening en risico van de B.V. zijn gekomen. Bovendien blijkt het oorspronkelijke standpunt van de verkoper en de B.V. te zijn dat de levering is vrijgesteld van btw. Het hof haalt daaruit dat de partijen de intentie hadden om een bestaande onroerende zaak te leveren. Deze levering is belast met overdrachtsbelasting, zodat de fiscus de B.V. terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel a sub 1° en derde lid Wet OB 1968 en art. 15, eerste lid, onderdeel a WBR 1970
Meer informatie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 20 september 2019 (gepubliceerd 20 november 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:3474
Geef een reactie