Als slechts een klein deel van een perceel bebouwd is, en deze bebouwing ondergeschikt is aan het onbebouwde deel, kan sprake zijn van een bouwterrein.
Een btw-ondernemer heeft een aantal percelen verkocht. Op dat moment staat op een van de percelen een fietsenstalling van circa 8 m2 waarnaar een asfaltpad leidt. Bovendien ligt op dat perceel een verharding van ongeveer 30 m2 ten behoeve van een parkeerplaats. Op het perceel vindt men ook een monumentale tuin met een monumentale theekoepel met een inhoud van ongeveer 17 m3. De tuin is niet openbaar toegankelijk. Het perceel heeft een totale oppervlakte van 2.350 m2. Op 270 m2 van het perceel mag men bebouwing realiseren. Volgens de Belastingdienst kwalificeert het desbetreffende perceel als een bouwterrein voor de omzetbelasting. Dat betekent dat de btw-ondernemer over de levering omzetbelasting had moeten afdragen. Omdat dit niet is gebeurd, legt de fiscus een naheffingsaanslag en een verzuimboete op. De ondernemer gaat daartegen in beroep.
Beoordeling van alle omstandigheden
Rechtbank Gelderland haalt uit oudere rechtspraak dat sprake is van een bouwterrein als uit een beoordeling van alle omstandigheden blijkt dat op de datum van de levering het betrokken terrein daadwerkelijk was bestemd te worden bebouwd. Zie NTFR 2015/634 en ‘Is grond voor aanleg van golfbaan bouwterrein?’. Bij de beoordeling moet men ook rekening houden met wat op moment van levering is beoogd met de grond. De rechtbank stelt vast dat op het perceel gebouwen stonden. Wat dat betreft telt de aan de grond verankerde fietsenstalling ook als gebouw. Deze bebouwing bedraagt echter maar ongeveer 3% van het hele perceel. Het bebouwde gedeelte is daarmee in omvang ondergeschikt aan het onbebouwde gedeelte. Bovendien zijn het asfaltpad, de verharding en de fietsenstalling na de levering verwijderd. Ook dat wijst erop dat die gebouwen ondergeschikt waren aan de onbebouwde grond.
Pleitbaar standpunt
Dat de monumentale tuin en theekoepel zijn achtergebleven, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit niets blijkt dat de aanwezigheid en monumentale aard van de theekoepel een rol heeft gespeeld bij de aankoop van het perceel. De rechtbank oordeelt daarom dat het perceel kwalificeert als een bouwterrein. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd. Maar de rechtbank vernietigt wel de verzuimboete. Omdat het perceel gebouwen heeft bevat, is het standpunt van de btw-ondernemer wel pleitbaar.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel a sub 1° en zesde lid Wet OB 1968
Bron: rechtbank Gelderland 22 mei 2023 (gepubliceerd 31 juli 2023), ECLI:NL:RBGEL:2023:2859, AWB 22/2343
Geef een reactie