Stel dat een bv haar opslagruimtes aan haar klanten verhuurt. Is deze verhuur dienstbaar aan de onderneming van de bv? Dan tellen de opslagruimtes niet mee bij de toets of de bv een onroerendezaakrechtspersoon is. Maar de Hoge Raad oordeelt dat de belastingrechter moet motiveren waarom hij meent dat sprake is van dienstbaarheid.
Een bv had aandelen verworven in een holding. In deze holding vond de exploitatie van opslagbedrijven plaats. Behalve het ter beschikking stellen van opslagruimten omvat de bedrijfsvoering onder meer de advisering en begeleiding van klanten plaats. Maar ook assisteren bij opslag, verkoop van materialen, afsluiten van verzekeringen, beveiliging en screening van klanten behoorden tot haar activiteiten. Hof Den Bosch (zie ook NTFR 2018/720) heeft de aandelen in de holding niet aangemerkt als een fictieve onroerende zaak. Daardoor is de bv geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De Hoge Raad vernietigt dit hofoordeel. Van een fictieve onroerende zaak is inderdaad geen sprake als de terbeschikkingstelling van opslagruimten aan de klanten ondergeschikt is aan de diensten die de holding levert aan haar klanten. Maar het hof heeft niet gemotiveerd waarom daarvan in dit geval sprake is. De Hoge Raad verwijst daarom de zaak door naar Hof Amsterdam.
Wet: art. 4, eerste lid, onderdeel a WBRV
Bron: Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:585, 20/00081
Geef een reactie