Pas in 2014 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de fiscus aftrek voorbelasting altijd moet weigeren als een ondernemer wist dat hij leverde in een keten met btw-fraude. Daarvoor kon nog sprake zijn van een pleitbaar standpunt, waardoor een vergrijpboete achterwege moet blijven.
Een zaak voor de Hoge Raad ziet op een Nederlandse bv die een groothandel in computers, randapparatuur en software exploiteert. In de jaren 2007 tot en met 2010 heeft de bv het grootste deel van haar omzet behaald met het verkopen van onder meer central processing units, harddisk drives en consumentenelektronica aan afnemers buiten Nederland. Zij heeft voor de verkoop en afzet van deze producten naar onder andere Italië, Frankrijk en Spanje gebruik gemaakt van agenten die in deze landen wonen of zijn gevestigd. De bv heeft met betrekking tot de leveringen van de producten aan afnemers in andere EU-lidstaten facturen uitgereikt. Op deze facturen staat geen btw vermeld. In haar aangiften omzetbelasting over tijdvakken in de jaren 2007 tot en met 2010 heeft de bv de leveringen aan deze afnemers opgegeven als intracommunautaire leveringen. Op deze intracommunautaire leveringen heeft zij het nultarief toegepast. Daarnaast heeft zij de voorbelasting afgetrokken.
Fraude in de btw-keten
Naar aanleiding van boekenonderzoeken stelt de Belastingdienst later vast dat aan de bv ten onrechte aftrek van voorbelasting over bepaalde inkopen is toegekend. Het betreft de inkopen met betrekking tot de leveringen die de bv heeft aangemerkt als intracommunautair. Volgens de fiscus heeft de bv de desbetreffende producten steeds verkocht en geleverd binnen een handelsketen waarin in een andere lidstaat btw-fraude heeft plaatsgevonden. Deze fraude heeft plaatsgevonden doordat de vermeende afnemers van de bv zogeheten (remote) missing traders waren. Deze missing traders zijn hun btw-verplichtingen niet nagekomen. De inspecteur stelt dat de bv op de hoogte is geweest van deze fraude. Hij legt de bv daarom naheffingsaanslagen omzetbelasting en een vergrijpboete op. Volgens Hof Amsterdam is dat in beginsel terecht, als vermindert het hof wel de naheffingsaanslagen en de vergrijpboete. Zie NTFR 2021/713.
Vroeger pleitbaar standpunt
Maar in cassatie komt de Hoge Raad tot een andere uitkomst. Aan de ene kant is het zo dat onder bepaalde omstandigheden de fiscale autoriteiten van EU-lidstaten aftrek van voorbelasting moeten weigeren. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als vaststaat dat met de desbetreffende goederen btw-fraude is gepleegd. Bovendien wist of moest de btw-ondernemer hebben geweten dat hij betrokken was bij deze fraude. Onder deze voorwaarden moet de fiscus zelfs de aftrek van voorbelasting weigeren als dat volgens de nationale wet niet hoeft. Maar deze regel vloeit voort uit Europese rechtspraak (ECLI:EU:C:2014:2455). Dit arrest dateert van 2014, dus nadat de leveringen van deze casus hadden plaatsgevonden. Dat betekent dat de bv een standpunt heeft ingenomen dat toen nog pleitbaar was. Daarom vernietigt de Hoge Raad de opgelegde vergrijpboete.
Wet: art. 8:45 Awb, art. 67 AWR en art. 15, eerste lid Wet OB 1968
Geef een reactie