Het crediteren van een factuur aan een gemeente om vervolgens het bruto factuurbedrag te vragen als investeringssubsidie is geen reden om de afgedragen btw te herzien.
Een btw-ondernemer had op 6 april 2017 een zogeheten Design, Build, Maintain, Operate and Finance-overeenkomst (DBMOF-overeenkomst) gesloten met een gemeente en een onderwijsstichting. Op grond van de DBMOF-overeenkomst moest de ondernemer een basisschool en dorpshuis realiseren en exploiteren. De stichting gaf de ondernemer voor dertig jaar een gebruiksrecht op de grond waarop de ondernemer een gebouw moest bouwen. Maar de stichting had geen opstalrecht ten behoeve van de ondernemer gevestigd op de grond. Behalve de eerdergenoemde stichting waren nog drie andere stichtingen aangemerkt als gebruikers van het gebouw. Vanwege financiële problemen bij de btw-ondernemer vond op 6 maart 2018 een verhoging van de bijdrage van de gemeente plaats.
Creditering van facturen
De btw-ondernemer reikte in de jaren 2017 tot en met 2019 facturen met omzetbelasting uit aan de gemeente voor in totaal € 3.253.054 (inclusief € 564.580 btw). Overigens voldeed de ondernemer maar € 354.802 op de aangifte. De gemeente vroeg de gefactureerde omzetbelasting niet terug bij het btw-compensatiefonds. Rond 25 april 2019 crediteerde de ondernemer alle aan de gemeente uitgereikte facturen. Vervolgens vroeg zij het bedrag van € 3.253.054 opnieuw aan bij de gemeente, maar ditmaal als btw-onbelaste investeringssubsidie. Ook verzocht zij de fiscus om teruggaaf van de in haar ogen onterecht afgedragen btw. Wanneer de Belastingdienst weigert een teruggaaf te verlenen, stapt de ondernemer naar de rechtbank.
Factuurbedrag is vergoeding
Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de ondernemer dat het bedrag dat zij aan de gemeente heeft gefactureerd geen vergoeding is voor een btw-belaste prestatie. In plaats daarvan zou het gaan om een (investerings)subsidie als bijdrage van de gemeente in de eigen activiteiten van de ondernemer. De ondernemer zou het gebouw voor zichzelf hebben gebouwd. Zij zal dit gebouw immers voor dertig jaar voor eigen rekening en risico en op eigen naam exploiteren. De rechtbank oordeelt dat de DBMOF-overeenkomst geen aanknopingspunten bevat voor de stelling van de ondernemer. Sterker nog, de overeenkomst wijst juist erop dat het gefactureerde bedrag wel een vergoeding is voor een tegenprestatie. Deze tegenprestatie bestaat hieruit dat vier stichtingen duurzaam beschikking krijgen over huisvesting. Vanwege het rechtstreeks verband tussen vergoeding en tegenprestatie is sprake van een prestatie voor de omzetbelasting.
Vergoeding onder kost- of marktprijs
Verder gaat de rechtbank nog in op de situatie waarin een btw-ondernemer een prestatie verricht tegen een hogere of een lagere prijs dan de kostprijs of normale marktprijs. Deze omstandigheid is irrelevant voor de beoordeling of een prestatie rechtstreeks verband houdt met de ontvangen tegenprestatie. Het is overigens wel zo dat men geen rechtstreeks verband mag aannemen als het bedrag dat de ondernemer als tegenprestatie ontvangt maar een deel van de (te) verrichte(n) prestatie vergoedt en de hoogte ervan is bepaald op basis van andere factoren. Dat deze uitzonderingssituatie zich in deze zaak voordoet, volgt echter niet uit stellingen van de ondernemer. Bovendien gaat zij met haar stelling eraan voorbij dat men de overeenkomst als geheel moet bezien. Dat wil zeggen met inachtneming van de prestaties over en weer, waaronder de beschikbaarheidsvergoedingen die na de ingebruikname zouden plaatsvinden.
Wet: art. 37 Wet OB 1968
Geef een reactie