Een huwelijksgemeenschap kan na het overlijden van een echtgenoot blijven bestaan als de overgebleven echtgenoot een bezwaarde is en de kinderen verwachters. De latere verkrijging van een woning door de kinderen uit die gemeenschap is dan vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Een vrouw en een man waren in gemeenschap van goederen getrouwd. Hun woning behoorde tot de huwelijksgemeenschap. In 2010 overleed de vrouw. Zij had haar echtgenoot tot enig erfgenaam benoemd. Daarbij had zij hem wel aangemerkt als bezwaarde en haar twee zonen als verwachters. Dat betekende dat de vader de erfenis kreeg als voorwaardelijk vermogen. Dit voorwaardelijk vermogen moest hij afzonderlijk van zijn overige vermogen administreren en/of beleggen. Als de vader een huwelijk of geregistreerd partnerschap zou aangaan of duurzaam met een ander zou gaan samenwonen, eindigde zijn recht op het voorwaardelijke vermogen. In dat geval moest hij de desbetreffende goederen ter beschikking stellen aan de verwachters, ofwel zijn zonen.
Zoon verkrijgt woning
In 2016 trouwde de vader inderdaad. Omdat moment bestond de oude huwelijksgemeenschap inclusief de nalatenschap van de overleden vrouw uit de woning en de hypotheekschuld. De vader en zijn zonen verdeelden bij notariële akte dit vermogen. Een van deze zonen verkreeg de woning met de verplichting om de hypotheekschuld voor rekening te nemen. Daarnaast had hij een overbedelingsschuld aan zijn vader en broer. Volgens de Belastingdienst is de ene zoon over helft van de verkrijging van de woning overdrachtsbelasting verschuldigd. De andere helft is vrijgesteld omdat die helft kwalificeert als een verdeling van een nalatenschap. De zoon meent echter dat hele verkrijging is vrijgesteld en gaat in beroep. In eerste instantie heeft hij geen succes, want rechtbank Gelderland verklaart zijn beroep ongegrond. Zie ook NTFR 2020/3740 en ‘Tweetrapsmaking, maar geen vrijstelling overdrachtsbelasting’.
Huwelijksgemeenschap was blijven bestaan
Vervolgens gaat de man in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden redeneert als volgt. Tijdens het huwelijk van de vader en de moeder behoorde de woning tot hun huwelijksgemeenschap. Deze huwelijksgemeenschap is door het overlijden van de moeder ontbonden. De vader bleef daarbij gerechtigd tot de onverdeelde helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De (gerechtigdheid tot de) andere onverdeelde helft behoorde tot de nalatenschap. De erfgenamen waren gerechtigd tot deze nalatenschap. Daarbij is de vader onder ontbindende voorwaarde een erfgenaam en zijn zonen onder opschortende voorwaarden erfgenamen. Tussen de bezwaarde en de verwachters zijn de wettelijke voorschriften over het vruchtgebruik van overeenkomstige toepassing. Daardoor zijn ook de kinderen (voorwaardelijk) gerechtigd tot de huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat sprake is van een situatie waarin een ontbonden huwelijksgemeenschap bestaat waartoe de woning behoort. De zoon heeft de woning daarmee verkregen uit de verdeling van een huwelijksgemeenschap. Deze verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Wet: art. 1:99, 3:166, eerste lid, 3:189, tweede lid en 4:128 BW en art. 3, eerste lid, onderdeel b WBRV
Online cursus Opstellen, adviseren en doorbreken van huwelijkse voorwaarden
Huwelijkse voorwaarden worden om diverse beweegredenen vastgelegd. De vraag komt op of – als de huwelijkse voorwaarden uit de schoenendoos komen op het moment suprême – deze dan volledige werking hebben jegens de ex of een crediteur, dan wel of deze doorbroken kunnen worden. Prof. mr. dr. Freek Schols belicht beide kanten: enerzijds de technieken om huwelijkse voorwaarden te doorbreken en anderzijds hoe met goed advies en goed opgemaakte huwelijkse voorwaarden zo veel mogelijk voorkomen kan worden dat het opzij zetten van de huwelijkse voorwaarden aan de orde zal zijn.
Geef een reactie