Om recht te hebben op Tegemoetkoming Vaste Lasten, moet een ondernemer voldoende omzetverlies hebben geleden. In beginsel moet de RVO deze omzet uit de btw-aangiftes halen.
Een bv had voor de maanden juni tot en met september 2020 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). De RVO wees deze aanvraag af omdat de bv niet zou voldoen aan de voorwaarden. Meer specifiek betrof het de voorwaarde dat de bv in de subsidieperiode in 2020 een omzetverlies had geleden van minstens 30% ten opzichte van de referentieperiode in 2019. De bv had haar aangiften omzetbelasting gedaan over het tweede en derde kwartaal van 2020. De RVO stelde deze aangiften als uitgangspunt te moeten nemen. Alleen wanneer de omzet helemaal niet is af te leiden uit de btw-aangiften, kan de RVO de omzet halen uit de financiële administratie van de onderneming of een ander bewijsstuk.
Doorbelasting van kosten
De bv ging vervolgens in beroep tegen de afwijzing van haar verzoek bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Voor het College voert zij aan dat de aangiften omzetbelasting een vertekend beeld geven van haar werkelijke omzet in 2020. De aangifte over het derde kwartaal 2020 is hoger dan de werkelijke omzet vanwege een doorbelasting van kosten in 2019 voor een zusteronderneming. Maar dat is volgens de bv geen omzet voor haar en komt evenmin voor in de resultatenrekening. De kosten waren verwerkt in de rekening-courant (vordering) op de zuster-bv en alleen meegenomen omdat dit btw-technisch diende te gebeuren.
Bewuste keuze regelgever
Maar voor het College maakt dat niet uit. De regelgever heeft voor de bepaling van het omzetverlies bewust ervoor gekozen om uit te gaan van de berekeningswijze die de RVO heeft gehanteerd. Met het oog op de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten is het wenselijk dat de ondernemingen die per kalenderkwartaal btw-aangifte doen, hun omzet aantonen met hun aangiften. Het College vindt dat uitgangspunt niet onredelijk. De TVL biedt geen grondslag om af te wijken van deze berekenmethode. Het College oordeelt dat hier geen sprake is van een schending van het evenredigheidsbeginsel en verklaart het beroep van de bv ongegrond.
Wet: art. 2:377, tweede lid BW
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven 11 januari 2022, ECLI:NL:CBB:2022:5, 21/605
Geef een reactie