Rechtbank Gelderland oordeelt dat een dga geen verlies uit borgstelling mag aftrekken als hij door zijn eigen slechte financiële positie nooit zijn borgstellingsverplichting kan vervullen.
Als een dga borg staat voor zijn B.V. en als borg wordt aangesproken, mag hij in principe in het desbetreffende jaar een voorziening vormen met betrekking tot de regresvordering op zijn B.V. Het is niet verplicht dat de dga de borg al in dat jaar daadwerkelijk heeft betaald. In de praktijk komt het vaak voor dat de Belastingdienst de vorming van zo’n voorziening niet accepteert omdat de dga zich puur uit aandeelhoudersmotieven borg stelt. Maar soms voldoet de dga al niet aan de normale voorwaarden voor het vormen van een voorziening. Dga’s en ondernemers vormen namelijk voorzieningen voor een toekomstige uitgave. Deze toekomstige uitgave moet haar oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voor de balansdatum hebben voorgedaan. Deze feiten en omstandigheden moeten ook toerekenbaar zijn aan die periode.
Geen voorziening
Ten slotte moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat de toekomstige uitgave zich zal voordoen. Men mag geen voorziening vormen voor kosten waarvan (bijna) vaststaat dat de dga of ondernemer ze nooit zal maken. In de zaak voor de rechtbank was de financiële positie van de desbetreffende dga op de balansdatum zo slecht dat hij zijn borgstellingsverplichting niet kon voldoen. De dga stelde dat hij voldoende verdiencapaciteit had en nog tantièmes verwachtte te ontvangen. Hij wist dit echter onvoldoende te onderbouwen. De rechtbank oordeelt daarom dat de man voor zijn regresvordering op zijn B.V. geen voorziening mag vormen.
Wet: art. 3.92, tweede lid onderdeel c Wet IB 2001
Bron: Rechtbank Gelderland 19 september 2019 (gepubliceerd 2 december 2019), ECLI:NL:RBGEL:2019:4226
Geef een reactie