In bepaalde gevallen kan de Belastingdienst het gebruikelijk loon van een dga stellen op het loon van de meestverdienende werknemer in zijn bedrijf. Deze wettelijke bepaling heeft nog steeds praktische waarde.
Een man was dga van een holding, die 48% van de aandelen en ongeveer 2% van de certificaten hield in een tussenhoudstervennootschap. Deze tussenhoudstervennootschap had (in)direct alle aandelen in vijftien bedrijven. Behalve dat de man (indirect) statutair bestuurder was van deze vennootschappen was hij ook business (unit) directeur van twee bedrijven. Hij zag zichzelf als groepsdirecteur en eindbaas. De dga genoot vanaf 2013 tot en met 2018 jaarlijks een loon genoten van de holding van € 122.486. Bovendien had hij een oplopende rekening-courantschuld bij zijn holding. De inspecteur vond dat het gebruikelijk loon voor de dga meer bedroeg dan het werkelijk uitbetaalde loon. Hij stelde het gebruikelijk loon van de dga op het loon van de meestverdienende medewerker in het concern. Dat loon lag tussen € 177.705 (2013) en € 217.4279 (2016). De dga en zijn holding gaan in beroep, waarbij zij stellen dat dit gebruikelijk loon te hoog is.
Meest vergelijkbare dienstbetrekking
Volgens de dga is het loon van de meestverdienende werknemer hoger dan 75% van het loon dat hoort bij de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De dga stelt dat zijn dienstbetrekking niet het meest is te vergelijken met de dienstbetrekking van de meestverdienende werknemer. De dienstbetrekkingen van twee directeuren van twee vergelijkbare installatiebedrijven zouden de meest vergelijkbare dienstbetrekking zijn. De dga overlegt brieven met loongegevens van deze twee directeuren om zijn standpunt te onderbouwen. Rechtbank Noord-Holland is het met de dga eens dat de meestverdienende werknemer niet de meest vergelijkbare dienstbetrekking vervult. Maar de dga maakt evenmin aannemelijk dat de twee directeuren die de dga voorstelt wel de meest vergelijkbare dienstbetrekking hebben. Zo is geen functieomschrijving beschikbaar. Verder wijst het oplopen van de rekening-courantschuld van de dga erop dat de holding hem te weinig uitbetaalt. De rechtbank verklaart de beroepen van de dga en zijn holding daarom ongegrond.
Wet: art. 12a Wet LB
Bron: Rechtbank Noord-Holland 15 oktober 2021 (gepubliceerd 8 november 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:9979, HAA 20/882 en Rechtbank Noord-Holland 15 oktober 2021 (gepubliceerd 8 november 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:9981, HAA 19/5364
Geef een reactie