Dga’s die nog een bevroren pensioen in eigen beheer hebben, moeten niet te roekeloos lenen van hun bv, anders vindt een belaste afkoop van het pensioen plaats.
Uitfasering pensioen in eigen beheer
In het verleden hebben nogal wat dga’s een pensioenvoorziening opgebouwd in hun eigen (pensioen-)bv. De wetgever vond dat uiteindelijk een ongewenste ontwikkeling en begon in 2017 met de zogeheten uitfasering van het pensioen in eigen beheer (PEB). In de jaren 2017 tot en met 2019 maakte de wetgever het fiscaal aantrekkelijk om het PEB af te kopen of om te zetten in een ander soort verplichting.
Afkoop PEB
Zo kon een dga in 2017 zijn PEB fiscaal voordelig laten afkopen. Daarbij stelde de fiscus de belaste afkoopwaarde gelijk aan de fiscale balanswaarde van de pensioenverplichting bij de bv. Deze waarde werd verhoogd met de actuariële oprenting ervan vanaf het einde van dat boekjaar tot het moment van afkoop. Men kon de waarde verminderen met de uitkeringen die na afloop van dat boekjaar ten laste van deze aanspraak waren gedaan. Ook waardeverminderingen als gevolg van het gedeeltelijk prijsgeven van de afgekochte aanspraak, verlaagden de afkoopwaarde. Bovendien mocht de dga een extra vermindering toepassen van 34,5% van de fiscale balanswaarde. Deze extra vermindering mocht echter niet meer bedragen dan 34,5% van de waarde op de fiscale eindbalans van een boekjaar dat in 2015 eindigde. In de jaren 2018 en 2019 daalde de korting naar 25% respectievelijk 19,5%. In 2020 was een fiscaal gefacilieerde afkoop niet meer mogelijk.
Oudedagsverplichting
Een alternatief voor afkoop was het omzetten van het PEB in een oudedagsverplichting (ODV). In dat geval vond een fiscaal geruisloze afstempeling plaats van de commerciële waarde van het PEB. De fiscale waarde vormde het uitgangspunt voor het ODV. Dga’s kunnen niet verder doteren aan het ODV. Wel vindt jaarlijks een verhoging van het ODV plaats met het gemiddeld U-rendement van het voorafgaande jaar. Tot en met 2019 was het ODV ook fiscaal gefacilieerd af te kopen. Nog steeds kan de dga zijn ODV op ieder moment afstorten bij een bank of verzekeraar. Hij moet dan wel een lijfrente of lijfrentebeleggingsrecht aankopen. Zet hij de ODV niet om in een lijfrente(beleggingsrecht)? Dan moet de bv vanaf een bepaald moment gedurende twintig jaar gelijkmatig uitkeringen doen aan de dga of, als deze is overleden, aan zijn erfgenamen.
Ingangsdatum uitkeringen uit ODV aan dga
Gesteld dat de dga nog leeft, is het moment waarop de bv de uitkeringen uit de ODV moet doen toekomen aan de dga:
- op zijn vroegst het moment waarop de dga de leeftijd bereikt die twee jaar lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Als de uitkeringen ingaan voordat de dga de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, wordt de uitkeringsperiode van twintig jaar vermeerderd met het aantal jaren tussen de uitkering van de eerste termijn en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
- uiterlijk twee maanden nadat de dga de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Als de uitkeringen toch later ingaan, moet men de uitkeringsperiode van twintig jaar verlagen met het aantal jaren tussen het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en de uitkering van de eerste termijn.
Overlijden dga en ODV
Als de dga overlijdt terwijl de ODV-uitkeringen al zijn ingegaan, komen de nog niet-uitgekeerde termijnen toe aan zijn erfgenamen. Overlijdt de dga voordat de termijnen zijn ingegaan? Dan gaan de termijnen in binnen twaalf maanden na het overlijden van de dga. In beide gevallen geldt dat de erfgenamen natuurlijke personen moeten zijn.
Aanhouden PEB
Op zich kunnen dga’s hun PEB blijven aanhouden. Maar dan moeten zij het opgebouwde pensioen wel bevriezen. Dat betekent geen extra dotaties meer. De bv dient wel de pensioenvoorziening jaarlijks te indexeren. Zij moet de voorziening bovendien actuarieel waarderen. Laat de bv de actuariële waardering en indexatie achterwege, dan kan de Belastingdienst dat zien als het prijsgeven van de pensioenrechten. De waarde in het economisch verkeer van de gehele pensioenaanspraak is dan belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. Bovendien is de dga 20% revisierente verschuldigd. Bij de fiscaal gefacilieerde afkoop in 2017 – 2019 bleef de heffing van revisierente overigens achterwege.
Afkoop door onzakelijk lenen
Er zijn trouwens meer gebeurtenissen en handelingen die de Belastingdienst aanmerkt als afkoop van een PEB. In een zaak voor de Hoge Raad kreeg een dga met een PEB bijvoorbeeld leningen verstrekt van zijn bv. De inspecteur constateerde dat de dga ook nog een eigen onderneming dreef, die een negatief eigen vermogen had. Daarnaast had de eigen woning van de dga maar een zeer beperkte overwaarde. De Belastingdienst geloofde daarom niet dat de bv haar vordering op de dga zou kunnen innen. Feitelijk heeft de bv een deel van het pensioen uitgekeerd aan de dg. Gezien haar financiële positie kan de bv daarnaast niet langer aan haar verplichtingen voldoen. Daardoor is sprake van een (gedeeltelijke) afkoop van pensioen. De Hoge Raad is het eens met dit standpunt van de fiscus.
Wet: art. 30i AWR, art. 19b, 38n en 38p Wet LB en art. III, onderdeel R, IV en V Wet uitfasering PEB
Bron: Hoge Raad 22 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1558, 21/00915
Geef een reactie