Heeft een dga een schuld aan zijn bv waarmee de door de bv verschuldigde rente aan de dga had kunnen worden verrekend? Dan is de rente inbaar en is voor een afwaardering van de rentevordering van de dga op zijn bv geen plaats.
Een dga had via zijn holding diverse belangen in binnen- en buitenlandse vennootschappen. In 2006 sloot de dga in privé een krediet in rekening-courant bij een bank. Dit krediet had een looptijd van twee jaar en de rente bedroeg 5,7% per jaar. De rente werd bijgeschreven. De dga leende dit krediet door aan zijn holding, die het krediet via diverse deelnemingen uiteindelijk leende aan een Franse vennootschap. Voor 2013 bedroeg de bijgeschreven rente die de holding aan de dga verschuldigd was € 190.923. De dga had per 1 januari 2013 een schuld in rekening-courant aan de holding van € 5,6 miljoen. De holding ging in 2013 failliet en de dga ging in 2017 persoonlijk failliet.
Van rechtswege verrekening
Bij Hof Den Haag is de afwaardering van de rentevordering van de dga op de holding in geschil en de verzuimboete. De dga stelt dat de rentevordering geen waarde meer had omdat deze oninbaar was. Het hof wijst dit standpunt af. De dga had de rentevordering kunnen verrekenen met zijn schuld in rekening-courant aan zijn holding. Uit de overeenkomst van rekening-courant blijkt ook dat de dga en zijn holding de bedoeling hebben gehad om onderlinge vorderingen en schulden direct te verrekenen. Bovendien staat in de overeenkomst van geldlening tussen de dga en de holding, dat bij faillissement van de holding de rentevordering direct opeisbaar is. Die rentevordering is door de rekening-courantovereenkomst van rechtswege verrekend met de rekening-courantschuld van de dga aan de holding. Die schuld was hoog genoeg om de rentevordering ook daadwerkelijk te kunnen verrekenen.
Intrekking uitstel aangifte onvoldoende kenbaar gemaakt
De inspecteur had ook een verzuimboete opgelegd, vanwege het te laat indienen van de aangifte IB/PVV 2013. De Belastingdienst had het verleende uitstel voor het doen van de aangifte ingekort, omdat de dga niet aan zijn fiscale verplichtingen voldeed. De dga stelde dat hij niet op de hoogte was gebracht dat het uitstel was beëindigd. De inspecteur kon niet aantonen dat hij de dga schriftelijk op de hoogte had gebracht. Het hof oordeelt daarom dat intrekking van het uitstel voor de dga niet voldoende kenbaar was en vernietigt daarom de verzuimboete.
Wet: art. 3.92 Wet IB 2001, art. 6:127 BW en 6:140 BW
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 22 juli 2020 (gepubliceerd 23 juli 2020), ECLI:NL:GHDHA:2020:1320, BK-19/00529
Geef een reactie