Als gevolg van een wetsfictie mag een remigrerende dga de verkrijgingsprijs van zijn aandelen niet verhogen met de (hele) waardeaangroei over zijn buitenlandse periode.
Een man hield sinds 22 maart 1995 alle aandelen in een naar Nederlands recht opgerichte bv. De historische verkrijgingsprijs (HV) van deze aandelen bedroeg € 18.151. In het verleden was deze verkrijgingsprijs niet verhoogd en er hadden geen besmette rechtshandelingen plaatsgevonden. Vanwege zijn emigratie naar het Verenigd Koninkrijk (VK) in 2001 kreeg de man een conserverende aanslag opgelegd. Daarbij had de fiscus het vervreemdingsvoordeel als volgt berekend. De inspecteur ging uit van een waarde in het economische verkeer (WEV) van de aandelen op het moment van emigratie van € 2.476.010. Na aftrek van de HV resteert dan een vervreemdingsvoordeel van € 2.457.859. In 2003 verhuisde de man opnieuw, dit keer naar België. Toen begin 2004 een verplaatsing van de werkelijke leiding van de bv plaatsvond van Nederland naar Curaçao, legde de fiscus geen (aanvullende) conserverende aanslag op. Medio 2014 schold de Belastingdienst de man de conserverende aanslag kwijt.
Remigratie
De man emigreerde op 10 januari 2017 van België terug naar Nederland. Op dezelfde dag keerde ook de werkelijke leiding van de bv terug naar Nederland. België hief geen belasting over de waardeaangroei van de aandelen gedurende het verblijf van de man in België. De man vroeg de Belastingdienst om de verkrijgingsprijs van zijn aandelen te stellen op € 856.121. Hij kwam op dit bedrag door de WEV van de aandelen op 31 december 2016 à € 3.149.826 te verminderen met de WEV op 1 januari 2004 à € 2.311.856 en te vermeerderen met de HV. Maar de inspecteur verlaagt de WEV op 31 december 2016 met de WEV op 31 december 2014. Dit bedrag is € 3.028.836, zodat na vermeerdering met de HV een verkrijgingsprijs van € 139.141 resteert. De man is het daar niet mee eens en gaat in beroep.
Uitzonderingssituatie
Rechtbank Noord-Holland moet beoordelen of de fiscus rekening moet houden met de waardeaangroei (step-up) vanaf het moment van verplaatsing van de werkelijke leiding van de bv van Nederland naar Curaçao tot tien jaar na deze verplaatsing in 2014. Op grond van de wet is in beginsel de verkrijgingsprijs voor een belastingplichtige die in Nederland gaat wonen gelijk aan de WEV op dat moment. Deze regel gaat niet op als de belastingplichtige eerder uit Nederland is geëmigreerd. Hetzelfde geldt als de belastingplichtige vanwege een aanmerkelijk belang buitenlands belastingplichtige is geweest. In deze zaak doen beide uitzonderingen zich voor. Daardoor zou in principe geen recht bestaan op een step-up met betrekking tot de tienjaarsperiode. Maar het Uitvoeringsbesluit IB 2001 verhoogt de verkrijgingsprijs in deze uitzonderingssituaties. Deze verhoging is gelijk aan de waardeaangroei die is ontstaan in een periode waarin de belastingplichtige met betrekking tot de aandelen in Nederland niet belastingplichtig was.
Belastingplicht in Nederland
Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de man in de relevante periode wel belastingplichtig was in Nederland met de betrekking tot de aandelen. Meer specifiek betreft het een buitenlandse belastingplicht vanwege een aanmerkelijk belang in een Nederlands lichaam. De bv telt hier als een Nederlands lichaam. Op basis van een fictie wordt een lichaam dat minstens vijf jaar in Nederland is gevestigd namelijk na de verplaatsing van de werkelijke leiding nog enige tijd geacht in Nederland te zijn gevestigd. Maar dat het hier om een fictie gaat, is volgens de rechtbank niet van belang. De rechtbank verklaart het beroep van de man ongegrond.
Wet: art. 4.25 en 7.5, zesde lid Wet IB 2001
Besluit: art. 16 Uitv besl IB 2001
Geef een reactie