Advocaat-generaal Niessen adviseert de Hoge Raad om de kamerverhuurvrijstelling buiten toepassing te verklaren als de verhuurder niet voldoet aan de inschrijvingseis. Hij stelt dat het hier gaat om een harde eis.
en vrouw verhuurde in diverse perioden in 2016 een gedeelte van haar eigen woning via Airbnb. De Belastingdienst wilde 70% van de huurinkomsten belasten als voordelen uit het tijdelijk ter beschikking stellen van de eigen woning. De inspecteur stelt dat de zogeheten kamerverhuurvrijstelling niet van toepassing is. Aan deze vrijstelling is namelijk een voorwaarde verbonden. Zowel de eigenaar als de huurder moet tijdens de verhuur op het woonadres ter zake van de woning te zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. Hof Den Haag vindt dat onvoldoende om toepassing van de kamerverhuurvrijstelling te weigeren omdat wel aan alle materiële voorwaarden is voldaan. Zie ook: mr. J. Zandee-Dingemanse ‘Kamerverhuurvrijstelling van toepassing bij tijdelijke verhuur gedeelte eigen woning’, NTFR 2020/2265.
Harde eis
Maar de advocaat-generaal (A-G) concludeert dat de wettekst duidelijk de inschrijving als voorwaarde stelt. Er is geen reden om bij de wetstoepassing van deze tekst af te wijken. Bovendien heeft de inschrijvingseis mede een materiële functie. De A-G adviseert daarom de Hoge Raad om het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën gegrond te verklaren.
Wet: art. 3.113 en 3.114 Wet IB 2001
Geef een reactie