Als een dga zelf kan bepalen hoeveel boeterente hij moet betalen vanwege het te vroeg aflossen van zijn hypotheek bij zijn bv, mag hij deze rente niet aftrekken.
Een zaak voor Rechtbank Den Haag zag op een directeur en enig aandeelhouder van een stamrechtvennootschap. Op 1 januari 2012 had deze bv aan haar dga een lening ter grootte van € 100.000 verstrekt. Deze lening was ten behoeve van de eigen woning van de dga. In beginsel was de dga over deze lening 7,9% (6,5% in het eerste jaar) interest verschuldigd gedurende de eerste dertig jaren. Maar op verzoek van de dga kon de bv gedurende een rentevaste periode het rentepercentage en/of de duur van de rentevaste periode aanpassen. De bv kon daaraan wel voorwaarden stellen. Verder was de dga boeterente verschuldigd als hij een aflossing deed buiten de daarvoor bestemde tijdstippen. Dat gebeurde toen hij 7 december 2016 € 25.000 op de lening afloste. De bv bracht hem toen over deze aflossingen zo’n € 34.078 aan boeterente in rekening.
Nieuwe lening
Op 1 januari 2017 leende de dga nog eens € 50.000 van zijn bv ten behoeve van zijn eigen woning. Over dit bedrag was hij de eerste dertig jaren 4,2% per jaar verschuldigd. Maar ook hier gold dat de dga kon verzoeken om het rentepercentage en/of de rentevaste periode aan te passen. Daarnaast zou de dga een boeterente verschuldigd zijn als hij te vroeg een aflossing deed.
Dga kan (boete)rente bepalen
De Belastingdienst accepteerde niet het bedrag aan boeterente dat de man wilde aftrekken over 2016. Toen de man in beroep ging, maakte de rechtbank de volgende overweging. Fiscaal gezien is sprake van een aftrekbare boeterente als de geldverstrekker een reële vergoeding in rekening brengt vanwege het renteverlies dat hij lijdt vanwege een voortijdige aflossing. De rechtbank meent dat in het geval van dga geen sprake is van een reële aflossing of boeterente. De reden is dat de dga het rentepercentage en de rentevaste periode kan bepalen. De voorwaarden die de bv daaraan kan stellen, hebben geen reële waarde. De dga bepaalt immers het beleid van de bv. Het verschil in rentevergoedingen tussen de twee leningen is daardoor evenmin reëel van aard. De fiscus heeft daarom terecht de aftrek van de boeterente geweigerd.
Wet: art. 3.119a, negende lid en 3.120, eerste lid, onderdeel a Wet IB 2001
Bron: Rechtbank Den Haag 24 januari 2022 (gepubliceerd 10 mei 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:781, 20/8183
Geef een reactie