De eigenaar van een eigen woning kan kosten van verbetering en onderhoud van zijn huidige woning onder voorwaarden (mede) financieren met (een deel van) zijn oude hypotheekschuld. De rente over die oude hypotheekschuld is dan nog steeds aftrekbaar, aldus de Hoge Raad.
De staatssecretaris van Financiën is in cassatie gegaan tegen een hofuitspraak waardoor een man een deel van de hypotheekschuld die hij was aangegaan voor zijn vorige woning mocht heralloceren als schuld voor zijn nieuwe eigen woning. Zie: ‘Uitleg oogmerkvereiste en herbesteding lening eigen woning’. Daarbij maakte het hof gebruik van een goedkeuring in een besluit van de staatssecretaris van Financiën. De staatssecretaris stelt dat deze goedkeuring is bedoeld voor gevallen waarin bij daadwerkelijke ver- en aankoop van een eigen woning men de oude lening direct aflost met een nieuwe lening. Als de oude woning na drie kalenderjaren na het jaar waarin die woning de status van hoofdverblijf verliest nog niet is verkocht, is sprake van een fictieve vervreemding. De staatssecretaris meent dat in deze situatie men niet voldoet aan het oogmerkvereiste. Dit vereiste houdt in dat men de eigenwoningschuld direct herbesteedt aan verwerving, onderhoud of verbetering van de woning in box 1. De oude lening volgt vanwege het niet voldoen aan het oogmerkvereiste de oude woning naar box 3.
Verschillende momenten van betaling kosten en aangaan schuld
Maar de Hoge Raad merkt op dat de enkele omstandigheid dat de woningeigenaar die een schuld is aangegaan voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, het geleende geld niet onmiddellijk voor dat doel aanwendt, niet uitsluit dat aan het oogmerkvereiste is voldaan. Evenmin hoeft de enkele omstandigheid dat men uitgaven voor verwerving, verbetering of onderhoud aanvankelijk financiert uit eigen middelen en pas later een geldlening aangaat, de kwalificatie van die lening als eigenwoninglening in de weg te staan. Wie aannemelijk maakt dat hij al bij het betalen van de kosten het oogmerk had om die kosten te financieren met een geldlening en deze lening daarom later aangaat, voldoet aan het oogmerkvereiste. Maar wie de gelden uit de geldlening gebruikt voor andere doeleinden zodat geen bedrag aan liquide middelen resteert dat overeenkomt met de kosten voor de eigen woning, voldoet niet aan het oogmerkvereiste. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de goedkeuring ook werkt in gevallen van een fictieve vervreemding. De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.
Wet: art. 3.111, tweede lid, 3.119a en 3.119aa, vierde lid Wet IB 2001
Besluit: Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 10 juni 2010, DGB 2010/921
Geef een reactie