Wie een deel van zijn eigen woning verhuurt aan derden, waarbij zo’n derde nooit langer dan twee maanden dat deel huurt, valt in beginsel onder de regeling voor tijdelijke verhuur.
Een echtpaar heeft in 2016 de eigen woning uitgebreid met een aanbouw. Deze aanbouw bestaat uit een bijkeuken met rechtstreekse toegang tot de hoofdwoning en een gastenverblijf. Het gastenverblijf bestaat uit een kamer, waarin een keukenblok is geplaatst en een toilet/doucheruimte. Het echtpaar verhuurt het gastenverblijf via Airbnb aan toeristen. In 2018 ontvangen de man en zijn partner € 2.647,25 aan huurinkomsten. In verband met de verhuur heeft de man € 774 aan kosten gemaakt. Volgens de Belastingdienst is het gastenverblijf een onderdeel van de eigen woning, dat onder de regeling voor tijdelijke verhuur valt. In dat geval zijn 70% van de voordelen uit de verhuur belast. De man meent dat de regeling voor tijdelijke verhuur niet van toepassing is. Maar rechtbank Noord-Holland is het op dit punt eens met de fiscus. Zie NTFR 2023/685 en ‘Tijdelijk verhuurde aanbouw van eigen woning in box 1 belast’.
Gastenverblijf behoort tot eigen woning
De man gaat vervolgens in hoger beroep. Maar ook hof Amsterdam oordeelt dat het gastenverblijf een onderdeel van de eigen woning is. Verder hebben veel wisselende gebruikers het gastenverblijf gedurende juni tot en met november 2018 gehuurd. In december 2018 heeft het gastenverblijf een week leeg gestaan. Niemand heeft het gastenverblijf langer dan twee maanden gehuurd. Onder deze omstandigheden is volgens het hof inderdaad sprake van tijdelijke verhuur die de woning niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. De inspecteur heeft daarom terecht de regeling voor tijdelijke verhuur toegepast.
Wet: art. 3.110, 3.111, eerste en zevende lid, 3.112 en 3.113 Wet IB 2001
Bron: gerechtshof Amsterdam 25 april 2024 (gepubliceerd 15 mei 2024), ECLI:NL:GHAMS:2024:1325, 23/424
Geef een reactie