Voordat iemand de status krijgt van kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, die hypotheekrente kan aftrekken, moet aannemelijk zijn dat hij in een kwalificerend land woont.
Een man houdt in de jaren 2016 en 2017 alle aandelen in een houdstervennootschap, die weer alle aandelen in een dochtervennootschap houdt. De man is bestuurder van beide vennootschappen, die samen een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting vormen. Daarnaast is de man via een andere bv partner en aandeelhouder van een nv. De inspecteur heeft het gebruikelijk loon voor alle aangesloten partneraandeelhouders van de nv vastgesteld op € 140.000 (bedrag 2016) en € 80.000 (bedrag 2017). De bv van de man ontvangt voorschotten op management fees van de nv en factureert ook onkosten aan de nv. De man ontvangt ook aanzienlijke autokostenvergoedingen van de nv. In 2017 heeft de nv recht op een uittredingsvergoeding van € 80.000, deze wordt verrekend via de rekening-courant met de bv. Als gevolg van een geschil zijn de man en de bv in totaal € 127.810 aan de nv verschuldigd.
Geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige
De Belastingdienst heeft de man voor het jaar 2016 uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor dat jaar. De man doet tijdig aangifte waarbij hij stelt heel 2016 in België te hebben gewoond. Ook stelt hij dat hij en zijn echtgenote kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zijn. Daarom trekt hij het negatieve saldo van het eigenwoningforfait en aftrekbare kosten van de eigen woning af. De inspecteur is het daar niet mee eens. Hij meent zelfs dat de man een onjuiste aangifte heeft ingediend, waardoor sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt het standpunt van de Belastingdienst. Volgens een verklaring van de Belgische belastingautoriteiten stond de man slechts tot 25 juni 2012 op een adres in België ingeschreven. Hij is in 2016 niet in de belastingheffing in België is betrokken. Gezien zijn fiscale achtergrond moest hij weten dat hij geen negatief eigenwoningsaldo mocht aftrekken.
Vernietiging van verzuimboete
Over 2017 heeft de man nagelaten aangifte IB/PVV te doen. Daardoor is volgens de rechtbank ook hier sprake van een omkering en verzwaring van de bewijslast. Vervolgens oordeelt de rechter dat de inspecteur bij het opleggen van de ambtshalve aanslag over 2017 is uitgegaan van een redelijke schatting. Hij heeft echter ten onrechte de man een verzuimboete opgelegd. De man betwist namelijk geen aanmaning te hebben ontvangen om aangifte te doen. De Belastingdienst maakt wel aannemelijk dat de aanmaningsbrief is verzonden, maar bewijst niet dat die brief ook is aangekomen. Een redelijke twijfel over de ontvangst van de aanmaningsbrief is voldoende om de verzuimboete te vernietigen.
Wet: art. 27e en 67a AWR en art. 7.8 Wet IB 2001
Nieuw in de Sdu webshop
In dit boek wordt de wet- en regelgeving beschreven en is de relevante rechtspraak en literatuur opgenomen. Evenals in de vorige drukken wordt de nodige diepgang niet geschuwd. Hierdoor blijven de achtergronden van de diverse deelregelingen niet onderbelicht. Door de opname van talrijke casusposities zullen de beroepspraktijk en de student zich snel thuis voelen in het boek. Waar nodig wordt de regeling blootgesteld aan een kritische noot. Naast de diverse deelregelingen, zoals het begrip eigen woning, de bijleenregeling en de aflossingseis, krijgen thema’s als trouwen, scheiden en overlijden ruim aandacht.
Geef een reactie