Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de zogeheten villatax en de afbouw van de Hillen-aftrek niet dusdanig botsen met rechtsbeginselen, dat men deze bepalingen buiten toepassing moet laten.
Een man en zijn fiscale partner bezitten in 2021 een eigen woning met een WOZ-waarde van € 2.377.000. Daardoor hebben zij te maken met de zogeheten villatax. De villatax is het hoge percentage van het eigenwoningforfait voor woningen met een hoge WOZ-waarde. In 2024 is de villatax bijvoorbeeld van toepassing als de WOZ-waarde meer bedraagt dan € 1,31 miljoen. In dat geval bedraagt het eigenwoningforfait € 4.585 (maximum voor gewone woningen) + 2,35% van de WOZ-waarde voor zover deze meer bedraagt dan € 1,31 miljoen. Omdat de hypotheekrente van de man en zijn partner lager is dan hun eigenwoningforfait, kunnen zij de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld toepassen. Deze aftrek noemt men ook wel de Hillen-aftrek. Vanwege de geleidelijke afbouw van de Hillen-aftrek genieten de man en zijn partner per saldo nog steeds een positief inkomen uit eigen woning van € 2.898.
Strijdigheid met rechtsbeginselen?
De man is het niet eens met deze gang van zaken. Hij begint een beroepsprocedure voor rechtbank Noord-Holland. Zijn standpunt is dat de heffing van de villatax en de afbouw van de Hillen-aftrek in strijd zijn met:
- het gelijkheidsbeginsel;
- het evenredigheidsbeginsel;
- het égalité-beginsel (recht op nadeelcompensatie);
- het recht op ongestoord genot van eigendom.
Geen reden om van wet af te wijken
Maar de rechtbank wijst onder meer op de beoordelingsvrijheid van de wetgever bij het bepalen of men gevallen als gelijke gevallen moet beschouwen. Volgens de rechtbank worden belastingplichtigen door de villatax en de Hillen-aftrek niet onevenredig ongelijk behandeld. Ook heeft de wetgever de financiële gevolgen van de afbouw van de Hillen-regeling voorzien. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een afwijking van de wet rechtvaardigen. Het heffen van belasting is een inmenging in het recht op ongestoord genot van eigendom. Deze inmenging is echter in het algemeen gerechtvaardigd. De toepassing van de wet botst niet met algemene rechtsbeginselen. De rechtbank oordeelt dat de belastingheffing over het positieve saldo van inkomsten en aftrekposten uit de eigen woning evenmin leidt tot een individuele en buitensporige last. Ten slotte is geen sprake van abnormaal nadeel dat slechts een kleine groep treft. Het beroep van de man is daarom ongegrond.
Wet: art. 3.112, eerste lid en 3.123a, tweede lid en 10.6bis Wet IB 2001
Masterclass in de Eigenwoningregeling
Tijdens deze masterclass worden de volgende onderwerpen besproken en toegelicht met praktische voorbeelden:
- Gevolgen van aflossingen op oud of op nieuw recht
- Oud recht en nieuw recht
- Gevolgen van het renteaftrekverleden
- Volgorde in de samenstelling van een eigenwoningschuld
- Toepassing van het overgangsrecht en de aflossingsstand
- Wettelijke regeling en draagplichtovereenkomst
- Verkrijging van het eigendom van de woning van de (ex-)partner
Geef een reactie