Wie zich wil kunnen beroepen op een uitspraak van een belastingadviseur, moet deze adviseur een juiste voorstelling van zaken hebben gegeven.
Twee echtgenoten bewoonden een woning die zij eerst huurden van de broer van de man en later van hun dochter. Het echtpaar had nooit de eigendom van of een recht van vruchtgebruik ter zake van die woning. In 2004 is de dochter ook in de woning komen wonen. Zij sloot in 2006 een hypotheek af voor een verbouwing van een vrijstaande garage tot zelfstandige woning. Hoewel haar ouders borg stonden voor haar hypotheek, betaalde de dochter de hypotheekrente. Na haar verhuizing in 2009, ging haar zus in de verbouwde garage wonen. Toch bleef de verhuisde dochter haar hypotheekrente betalen.
Hypotheekrenteaftrek op advies
De man vroeg in 2013 op een gratis advieswebsite of een vruchtgebruiker die tevens bewoner en medehypotheekhouder was de hypotheekrente kon aftrekken. De adviesmedewerker van die site antwoordde dat de hypotheekrente aftrekbaar was. De man stuurde dit advies door naar een administratiekantoor dat zijn belastingaangiftes indiende. Vervolgens trok dit kantoor in de aangiftes IB/PVV 2012 tot en met 2015 van de man en zijn echtgenote de hypotheekrente af. Maar in 2018 legde de fiscus hem navorderingsaanslagen inclusief vergrijpboete op vanwege het onterecht aftrekken van hypotheekrente. De man ging in bezwaar en beroep. Daarbij stelde hij dat bij hem vertrouwen was opgewekt dat hij de hypotheekrente kon aftrekken.
Onjuiste voorinformatie verstrekt
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt ten eerste dat de man en zijn echtgenote niet de economische eigenaar van de woning zijn en evenmin een recht van vruchtgebruik hebben. Alleen al daarom mogen zij geen hypotheekrente aftrekken. Daarnaast is geen sprake van opgewekt vertrouwen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel om de hypotheekrente af te trekken is een uitlating van de overheid nodig. De man maakt het bestaan van zo’n uitlating niet aannemelijk. Hij kan evenmin zijn vergrijpboete ontlopen door te verwijzen naar de uitspraken van de internetadviseur. Dit advies is immers gebaseerd op onjuiste informatie die de man zelf heeft verstrekt. De rechtbank meent dat de man bewust heeft geprobeerd een voordelig, maar onjuist advies los te krijgen van de adviseur. Vervolgens heeft hij met dit onjuiste advies ervoor gezorgd dat het administratiekantoor onjuiste aangiftes heeft ingediend. De rechtbank matigt de boete alleen vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
Wet: art. 3.110, 3.111 en 3.120 Wet IB 2001
Geef een reactie