Advocaat-generaal Niessen concludeert dat een schenking die afhankelijk is van het leven van twee personen minder onzeker is dan bij afhankelijkheid van het leven van één persoon. Dit heeft gevolgen voor de kwalificatie van periodieke gift.
Bij notariële akte van 22 december 2011 verplichtten twee echtgenoten zich om gedurende een periode van vijf kalenderjaren jaarlijks ene bedrag van € 50.000 te schenken aan een stichting. De schenkingsakte bepaalde dat dat de verplichting tot schenking eerder zou vervallen als de langstlevende schenker zou overlijden. Verder bevatte de akte een ontbindende voorwaarde. Daardoor zou de schenkingsverplichting eindigen als de stichting haar status van algemeen nut beogende instelling (anbi) zou verliezen. De Belastingdienst merkte de gift niet aan als een periodieke gift, maar als een gewone gift. Daardoor hield de fiscus rekening met een drempel. De echtgenoten waren het daar niet mee eens en begonnen een beroepsprocedure.
Lage sterftekans
De inspecteur motiveert zijn standpunt door te stellen dat de kwalificatie van periodieke gift vereist dat sprake is van een wezenlijke onzekerheid. Voor het vaststellen van het perioddieke karakter moet men namelijk aansluiten bij de kwalificatie van de periodieke uitkering. De onzekerheid moet zich uiten in een sterftekans van meer dan 1%. In dit geval heeft de fiscus de sterftekans van de echtgenoten berekend op 0,03%. Het echtpaar betwist dat dit vereiste geldt. Maar de Advocaat-generaal (A-G) meent dat de wetgever andere termen zou hebben gebruikt als geen sprake was van een onzekerheidsvereiste. In dat geval zou de wetgever hebben gesproken van een ‘vaste rente’ of een ‘kapitaal in termijnen’.
Kans op verlies anbi-status
Daarnaast voert de echtgenoot aan dat de kans op het verlies van de anbi-status van de stichting ten onrechte buiten beschouwing is gelaten bij de onzekerheidstoets. De A-G concludeert echter dat de echtgenoten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de kans dat de stichting binnen vijf jaar haar anbi-status zal verliezen groot genoeg is om de lage sterftekans te compenseren.
Tevergeefs beroep op gelijkheidsbeginsel
Ten slotte doet de echtgenoot een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Maar de A-G meent dat de situatie waarbij een periodieke gift afhankelijk is gesteld van het leven van één persoon, niet gelijk is aan die waarbij de periodieke gift afhankelijk is van het leven van twee of meer personen. Globaal genomen dient men voor het bepalen van de kans op overlijden van twéé personen binnen een bepaalde periode hun individuele sterftekansen met elkaar te vermenigvuldigen. De gezamenlijke overlijdenskans is steeds kleiner dan die van ieder afzonderlijk. Overigens heeft de echtgenoot betoogt dat de gecombineerde sterftekans van twee andere personen gelijk zou kunnen zijn aan die van een persoon van dertig jaar. Maar dat kan als de andere personen beduidend ouder zijn, aldus de A-G. Hij adviseert daarom de Hoge Raad om het cassatieberoep van de echtgenoot ongegrond te verklaren.
Wet: art. 6.34, 6.38 en 6.39 Wet IB 2001
Geef een reactie