Op 1 januari 2012 heeft de wetgever een onbeperkte navorderingstermijn ingevoerd voor verzwegen buitenlands vermogen dat behoort tot een erfenis. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de wetgever daarbij niet verplicht was om overgangsrecht in te voeren.
Op 6 juni 2000 overleed een man die zijn dochter had aangewezen als zijn enig erfgenaam. De dochter erfde onder meer tegoeden bij een Duitse bank. Zij hevelde deze tegoeden over naar andere banken. Zij vermeldde deze tegoeden niet in haar aangifte successierecht (de voorloper van de erfbelasting). Maar op 18 juni 2014 gaf zij in het kader van de inkeerregeling alsnog het buitenlandse vermogen op. De Belastingdienst legde de vrouw op 19 januari 2016 een navorderingsaanslag successierecht op. De vrouw tekent beroep aan tegen deze navorderingsaanslag.
Schending legaliteitsbeginsel?
De vrouw stelt dat op 19 januari 2016 de navorderingstermijn van twaalf jaar is verstreken. De inspecteur wijst erop dat op 1 januari 2012 de navorderingstermijn onbeperkt kan zijn. Dit is het geval als een buitenlands deel van de nalatenschap niet is vermeld in de aangifte erfbelasting. Men spreekt dan ook wel van een Edelweissroute. Maar de vrouw stelt dat deze onbeperkte navorderingstermijn willekeurig en onevenredig is. Daarmee zou sprake zijn van een schending van het legaliteitsbeginsel.
Edelweissroute is belastingfraude
Het hof constateert dat de wetgever bij de bestrijding van de Edelweissroute geen overgangsrecht heeft getroffen. De reden was dat het kabinet het gebruik van de Edelweissroute als belastingfraude heeft aangemerkt. Een algemeen rechtsbeginsel verhindert dat men via fraude een beroep doet op Unierecht. Het hof verwerpt daarom de stelling van de vrouw en verklaart haar beroep ongegrond.
Verdrag: art. 63 VWEU en art. 1 EP EVRM
Wet: art. 66 SW 1956 en art. 16, vierde lid AWR
Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4524, 18/00170
Geef een reactie