Wie aandelen in een vastgoed-bv met onderrentabiliteit verkrijgt uit een schenking of erfenis, kan waarschijnlijk daarover niet de bedrijfsopvolgingsregeling toepassen.
Een weduwe overleed in 2011. Haar zeven kinderen erfden ieder een gelijk deel van haar nalatenschap. Deze nalatenschap omvatte onder andere alle certificaten van aandelen in een bv. Op het moment van het overlijden van de moeder was de bv eigenaar van zes onroerende zaken. De bv had een groot gedeelte van deze onroerende zaken in de jaren ‘50 en ‘60 gebouwd of laten bouwen. In eerste instantie had de bv een deel van de onroerende zaken in eigen gebruik genomen ten behoeve van haar onderneming in haar branche. Maar vanaf 1985 verhuurde de bv de onroerende zaken verhuurd aan derden. De bv had overigens geen personeel in dienst. Een van de erfgenamen voerde het bestuur en beheer van de bv. Deze erfgenaam meent dat hij de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) kan toepassen op de verkrijging van de certificaten. Maar de inspecteur weigert dat omdat volgens hem de bv geen materiële onderneming drijft.
Intensieve betrokkenheid
De erfgenaam stelt voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat hij sinds 2006 zelf het beheer van de onroerende goederen uitvoert. Ook is hij zeer intensief betrokken bij de organisatie, planning en controle van de uit te voeren werkzaamheden. Door de werkzaamheden in eigen beheer uit te voeren, zijn de kosten aanzienlijk te drukken. Volgens de man omvatten de werkzaamheden voor een substantieel deel de aanpassing van de bedrijfsruimten aan de wijzigende marktomstandigheden. Het rendement van de bv is als gevolg van deze werkzaamheden verbeterd, aldus de erfgenaam. Hij stelt dat hierbij niet van belang is dat het rendement van de bv laag is. Dit zou namelijk het gevolg zijn van specifieke eigenschappen van de vastgoedportefeuille. Ondanks de onderrentabiliteit ten opzichte van andere vastgoedportefeuilles kunnen de werkzaamheden dus meer inhouden dan normaal actief vermogensbeheer.
Arbeid bleef normaal vermogensbeheer
Maar de inspecteur stelt dat de werkzaamheden zoals de man die beschrijft zien op het verhuren en in stand houden van de bron. De werkzaamheden zijn dus niet gericht op het behalen van meer dan normaal rendement. Sterker nog, nu de erfgenaam zelf heeft verklaard dat sprake is van onderrentabiliteit, ontbreekt een verband tussen ‘arbeid-plus’ en ‘rendement-plus’, aldus de fiscus. De rechtbank volgt de argumentatie van de Belastingdienst. Daarbij maakt het niet uit dat de erfgenaam zeer intensief betrokken is bij de werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de grote hoeveelheid tijd die hij in deze werkzaamheden steekt. Zijn arbeid ontstijgt niet wat men bij normaal (actief) vermogensbeheer mag verwachten. Het vermogen van de bv kwalificeert dus niet als ondernemingsvermogen. Daarom is de BOR niet van toepassing op de verkrijging van de certificaten.
Wet: art. 3.2 Wet IB 2001 en art. 35b en 35c SW
Online cursus bezits- en voortzettingseis
Op 29 mei 2020 heeft de Hoge Raad drie belangrijke arresten gewezen voor de bedrijfsopvolgingspraktijk. In deze arresten maakt de Hoge Raad korte metten met het standpunt van de staatssecretaris dat de bezitseis van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet ook van toepassing is op de uitbreiding van een onderneming. Maar let op! De Hoge Raad heeft de deur voor de fiscus niet helemaal dichtgegooid. Mr. Almer de Beer zoomt in op de impact van deze arresten. Daarnaast gaat hij ook in op de voortzettingseis.
Geef een reactie