Dat een bv met vastgoed de property managementwerkzaamheden in eigen beheer uitvoert, wil nog niet zeggen dat zij een materiële onderneming drijft. Het is dan nog maar de vraag of de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing is.
Een man bezat alle aandelen in een holding en 20% van de aandelen in een andere vennootschap. De holding hield alle aandelen in een bv die een bedrijfspand verhuurde aan een voormalige werkmaatschappij. Zowel de holding als de bv had geen werknemers in dienst en gaf evenmin een gebruikelijk loon op. Toen de man overleed, was zijn weduwe naast een legaat gerechtigd tot 1% van de nalatenschap. Hun vier kinderen erfden de resterende 99%. Door het overlijden van de man vond een fictieve vervreemding van zijn aanmerkelijk belang (ab) plaats. Zijn erfgenamen wilden overgaan tot doorschuiving. Omdat zij bovendien meenden dat de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van toepassing was, gaven zij geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op.
Normaal vermogensbeheer
De Belastingdienst volgt aanvankelijk de aangiftes van de erfgenamen, maar besluit later na te vorderen. De reden is dat de inspecteur meent dat de bv geen materiële onderneming drijft, zodat BOR niet van toepassing is. De erfgenamen gaan in beroep, maar Rechtbank Noord-Nederland komt tot dezelfde conclusie. De bv exploiteert maar één bedrijfspand en verhuurt het grootste deel daarvan jarenlang aan dezelfde vaste huurder. De erfgenamen maken niet aannemelijk dat daarbij werkzaamheden zijn gemoeid die verder gaan dan normaal vermogensbeheer. De rechtbank constateert dat de zogeheten property managementwerkzaamheden in eigen beheer plaatsvinden. Maar dat is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van een materiële onderneming.
Nieuw feit
Verder oordeelt de rechtbank dat de Belastingdienst over een nieuw feit beschikt en mag navorderen. De inspecteur Inkomstenbelasting kreeg pas na het opleggen van de aanslag IB/PVV van de inspecteur Erfbelasting de discussie over de BOR te horen. Bovendien hadden de erfgenamen zelf geen aandelen fictief vervreemd. Het was zelfs mogelijk geweest dat het vervreemdingsvoordeel in de aangifte van de erflater zou belanden. En de inspecteur Inkomstenbelasting kon van tevoren niet zeker weten dat de BOR niet zou gelden.
Wet: art. 16, eerste lid AWR, art. 2.17, vijfde lid, onderdeel b, 4.16, eerste lid onderdeel e en 4.39a Wet IB 2001 en art. 35b en 35c SW
Bronnen: Rechtbank Noord-Nederland 22 juli 2021 (gepubliceerd 30 juli 2021), ECLI:NL:RBNNE:2021:3158, AWB 19/4468, Rechtbank Noord-Nederland 22 juli 2021 (gepubliceerd 30 juli 2021), ECLI:NL:RBNNE:2021:3160, AWB 19/4447 en Rechtbank Noord-Nederland 22 juli 2021 (gepubliceerd 30 juli 2021), ECLI:NL:RBNNE:2021:3162, AWB 19/4449
Geef een reactie