Ook geldt al een onbeperkte navorderingstermijn met betrekking tot verzwegen buitenlandse erfdelen, de inspecteur moet wel voortvarend handelen. Dat kan door binnen zes maanden het contact met de belastingplichtige te hervatten.
Nadat haar vader in 2001 was overleden, had een vrouw op 11 februari 2002 haar aandeel in de nalatenschap beneficiair aanvaard. De Belastingdienst vroeg haar in 2017 om nadere informatie over een rekening die zij aanhield bij een Zwitserse bank. De vrouw verklaarde de gelden op deze rekening te hebben ontvangen uit de erfenis. Aan de hand van de correspondentie tussen de vrouw en de fiscus constateerde de inspecteur dat de vrouw van haar vader € 1,5 miljoen op een Zwitserse bankrekening had geërfd van haar vader. Zij had dat bedrag niet opgegeven in haar haar aangifte successierecht (de voorloper van de erfbelasting). De inspecteur liet de vrouw daarom op 24 oktober 2018 weten haar een navorderingsaanslag successierecht te willen opleggen. Dat deed hij uiteindelijk op 3 mei 2019. De vrouw ging vervolgens in beroep tegen de naheffingsaanslag. Zij stelt dat de onbeperkte navorderingstermijn in strijd is met het eigendomsrecht.
Geen strijd met eigendomsrecht
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de onbeperkte navorderingstermijn met betrekking tot verzwegen buitenlandse bestanddelen van een erfenis niet in strijd is met het Unierecht. Dat zou alleen het geval zijn als de inspecteur deze navorderingstermijn heeft gebruikt op een manier die verder gaat dan noodzakelijk is om het doel te behalen. Dit blijkt uit eerdere rechtsspraak. Zie daarvoor NTFR 2021/2558 en ‘Hoge Raad vindt onbeperkte navorderingstermijn evenredig’. De vrouw stelt ook dat de inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Maar de rechtbank wijst dit standpunt eveneens af. De Belastingdienst heeft veelvuldig contact gehad met de vrouw. Op geen enkel moment heeft de inspecteur meer dan zes maanden niets van zich laten horen. De rechtbank verklaart daarom het beroep van de vrouw ongegrond.
Wet: art. 16, vierde lid AWR en art. 66, vierde lid SW
Bron: Rechtbank Den Haag 14 juni 2022 (gepubliceerd 12 augustus 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:5882, 21/3971
Geef een reactie