In het kader van een ruziesplitsing kan een vennootschap een groter aandeel in de onderneming krijgen dan vóór de splitsing. Volgens Advocaat-generaal IJzerman gaat dan een nieuwe termijn lopen voor het bezitsvereiste van de bedrijfsopvolgingsregeling.
Een vrouw hield in 2011 via een vennootschap een aanmerkelijk belang van 49% in een holding. De overige 51% waren in handen van een neefje van de vrouw. De holding hield een aantal dochtermaatschappijen. Deze dochtermaatschappijen dreven ondernemingen met als activiteiten het exploiteren van hoorcentra en optiekcentra. In 2011 vond een ruziesplitsing van de holding plaats. De vrouw en haar neefje verdeelden onderling de activiteiten ‘horen’ en ‘zien’, waarbij de vrouw het volledige gedeelte in ‘horen’ verkreeg. In 2012 vond een afsplitsing plaats van de vennootschap van de vrouw naar een andere bv waarin de vrouw een direct belang van 100% had. Op 25 september 2013 schonk de vrouw alle aandelen in deze bv aan haar zoon. Zij verzochten daarbij om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) voor de schenkbelasting.
Welk deel voldoet aan bezitsvereiste?
De inspecteur stelde dat slechts voor 49% was voldaan aan het zogeheten bezitsvereiste. Dit vereiste houdt in dat de schenker gedurende vijf jaren tot de schenking aanmerkelijkbelanghouder was ter zake van de indirect geschonken bedrijfsvermogen bestanddelen. Daarom had de fiscus de aanslag vastgesteld met toepassing van de BOR uitgaande van 49% van de waarde van de verkregen aandelen. Het standpunt van de zoon was dat ook voor de overige 51% van de onderneming aan het bezitsvereiste was voldaan. Daardoor claimde hij recht te hebben op een vrijstelling uitgaande van 100% van de waarde van de verkregen aandelen. Hof Den Bosch was het eens met de man. Zie ook NTFR 2021/3323 en ‘BOR ondanks uit ruziesplitsing verkregen onderneming’. De staatssecretaris van Financiën is in cassatie gegaan tegen deze hofuitspraak.
Beoordeling waarde vanuit schenker
De Advocaat-generaal (A-G) wijst erop dat men de waarde van de objectieve onderneming moet beoordelen vanuit de positie van de schenker. Daarvoor geldt volgens de A-G bij schenking een nieuwe bezitstermijn van vijf jaren na de (eerste) splitsing. De A-G meent dat de waarde van de objectieve onderneming ‘horen’, beoordeeld vanuit de positie van de schenker, is toegenomen. De activiteiten ‘horen’ van het totale concern werden voor de herstructurering toegerekend aan de vennootschap van de moeder voor 49% en daarna aan de bv voor 100%. In deze benadering is, wegens het niet voldoen aan het bezitsvereiste voor 51% van de verkrijging, de BOR alleen voor het 49% gedeelte toe te passen.
Wet: art. 334cc Boek 2 BW en art. 35b SW
Geef een reactie