Uit een uitspraak van Rechtbank Den Haag blijkt hoe lastig het voor een erflater kan zijn om aan een partner een periodieke uitkering tegen een vast nettobedrag te doen toekomen. Een simpele aanpassing van een stamrechtovereenkomst is in principe onvoldoende.
Een man wilde zijn vriendin na zijn overlijden een uitkering van € 3.000 per maand nalaten. Eind januari 2013 vroeg hij een belastingadviseur om advies. Twee mogelijkheden kwamen naar voren. Ten eerste kon de man de uitkering regelen in zijn testament. Een alternatief was het aanpassen van de stamrechtovereenkomst die de man had gesloten met zijn stamrecht-bv. De belastingadviseur stelde dat de tweede optie fiscaal het meest voordelig was.
Geregistreerd partnerschap en overlijden
De man volgde dit advies op. Op 29 januari 2013 benoemde hij zijn kinderen in zijn testament als de enige erfgenamen terwijl zijn vriendin was uitgesloten als erfgename. Ook paste de man de stamrechtovereenkomst aan. Na zijn overlijden zou het recht op de uitkeringen volledig overgaan naar zijn vriendin. Op 5 februari 2013 ging de man een geregistreerd partnerschap met haar aan. Op grond van de partnerschapsvoorwaarden was iedere gemeenschap van goederen uitgesloten. De volgende dag kwam de man te overlijden.
Geschil over hoogte uitkering
Vervolgens ontstaat tussen de belastingadviseur van de stamrecht-bv en de belastingadviseur van de erflater en zijn vriendin een geschil over de hoogte van de bruto uitkering. Volgens de stamrecht-bv is het doelvermogen te laag om maandelijks € 3.000 netto te kunnen uitkeren. De adviseur van de vrouw meent dat zij toch echt een netto-uitkering van € 3.000 moet ontvangen. Hij stelt dat de erflater zou willen dat desnoods op alternatieve wijze het bedrag van de uitkering wordt aangevuld. De vrouw vordert daarom van de stamrecht-bv dan wel de erfgenamen om een aanvulling van haar uitkering.
Geen overeenkomst
Volgens de vrouw heeft zij op grond van een overeenkomst met de erflater recht op de uitkering van € 3.000 per maand. In ruil voor deze uitkering zou zij geen erfgename zijn. De rechtbank wijst de vrouw echter erop dat overeenkomsten met betrekking tot het beschikken over een nog niet opengevallen erfenis nietig zijn. De vrouw kan bovendien alleen bewijzen dat de erflater wilde dat zij een uitkering zou ontvangen. Zij bewijst niet dat de uitkering € 3.000 netto moet bedragen.
Natuurlijke verbintenis
De rechtbank meent wel dat sprake is van een natuurlijke verbintenis. Uit de uitlatingen van de erflater blijkt duidelijk dat hij zich verplicht voelde om bij te dragen in het onderhoud van zin vriendin. Als men de toekenning van de uitkering aanmerkt als een natuurlijke verbintenis, is geen sprake van nietigheid. Van een schenking of gift is overigens evenmin sprake.
In overeenstemming met doel bv
De bv draagt ook aan dat het doen van uitkeringen aan een derde die langere tijd onbekend was in strijd is met haar vennootschappelijke belang. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Het statutair doel van de bv is onder meer het aangaan van pensioen-, stamrecht- en lijfrenteovereenkomsten. De stelling van de bv komt er volgens de rechtbank op neer dat zij beter haar activiteiten kan staken dan haar statutaire doel dienen. En dat gaat de rechtbank te ver.
Niet volledig gerealiseerde wens
De rechtbank komt tot de constatering dat de erflater de wens had om zijn vriendin een uitkering van € 3.000 netto per maand te doen toekomen. Met de aanpassing van de stamrechtovereenkomst is deze wens echter maar gedeeltelijk gerealiseerd. De vrouw heeft recht op een bruto uitkering. De hoogte van de netto-uitkering kan echter variëren. Dit hangt onder meer af van de inkomstenbelastingtarieven en de inkomenssituatie van de vrouw. Zij kan niet van de erfgenamen eisen dat zij een eventueel netto tekort aanvullen.
Geef een reactie