
Om het werkelijk rendement van een belegging aannemelijk te maken, kan een belegger volstaan met het overleggen van de overzichten die hij zelf heeft ontvangen van de aanbieder van een beleggingsrekening.
Een vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021. De inspecteur heeft haar bezwaar afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat de vrouw aannemelijk maakt dat zij aanloopt tegen een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement.
Overleggen van jaaroverzichten
De vrouw heeft in haar aangifte IB/PVV 2021 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.699 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.990 aangegeven. Na een herziene aangifte en een navorderingsaanslag is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 22.390. De vrouw stelt dat dit bedrag te hoog is en dat men moet uitgaan van het werkelijke rendement van € 21.894,97. Om haar beweringen te staven overlegt zij jaaroverzichten van bank-, spaar- en beleggingsrekeningen en leningsovereenkomsten.
Lager werkelijk rendement aannemelijk gemaakt
De rechtbank oordeelt dat de vrouw met haar berekeningen, jaaroverzichten en verklaringen aannemelijk maakt dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. De vrouw heeft toegelicht dat de aanbieders van de beleggingsrekeningen niet meer informatie verstrekken dan jaaroverzichten die zij heeft overlegd. De Belastingdienst betwist deze stelling niet. Dat de afwezigheid van enige storting of onttrekking slechts is onderbouwd met een op zichzelf geloofwaardige verklaring van de vrouw en niet met stukken, valt haar daarom niet tegen te werpen. De rechtbank biedt rechtsherstel door het voordeel uit sparen en beleggen voor 2021 vast te stellen op € 21.894 en dit volledig aan de vrouw toe te rekenen. Daarnaast kent de rechtbank de vrouw een immateriële schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Protocol: art. 1 EP EVRM
Wet: art. 2.17, vierde en negende lid en 5.2 Wet IB 2001
Bron: rechtbank Den Haag 23 december 2024 (gepubliceerd 19 februari 2025), ECLI:NL:RBDHA:2024:22382, 23/3356
Geef een reactie