De Belastingdienst moet een verzoek om toepassing van de middelingsregeling tijdig nemen per beschikking. Als de inspecteur niet tijdig beslist, kan de rechter hem een last onder dwangsom opleggen.
Veel ondernemers zullen door de coronacrisis een veel lagere fiscale winst behalen dan normaal, of sterker nog, een verlies lijden. Dat maakt 2020 tot een potentieel interessant jaar om mee te nemen in een middelingstijdvak. De middelingregeling is namelijk een regeling om het progressienadeel van sterk fluctuerende box 1-inkomens te beperken. Deze regeling staat overigens ook open voor andere IB-plichtigen.
Over drie jaren middelen
Voordat de ondernemer tot middeling overgaat, moet hij een zogeheten middelingstijdvak kiezen. Een middelingstijdvak is een tijdvak van drie aaneengesloten kalenderjaren waarin hij binnenlands belastingplichtige is geweest. Een deeljaar kan dus geen onderdeel kan zijn van een middelingstijdvak. Echter, in zijn besluit van 23 juni 2014 keurt de Staatssecretaris van Financiën goed dat het jaar van overlijden tot het middelingstijdvak behoort. Ook al was de overledene niet het gehele kalenderjaar binnenlands belastingplichtig.
Berekening
Nadat de ondernemer het middelingstijdvak heeft gekozen, vindt een berekening plaats van het belastbare inkomen uit werk en woning van elk van de jaren in het middelingstijdvak. Ten tweede telt de ondernemer deze inkomens bij elkaar op. De som wordt door drie gedeeld om zo een gemiddeld box 1-inkomen te krijgen. Vervolgens berekent de ondernemer hoeveel box 1-belasting hij moet betalen als in alle drie de jaren van het middelingstijdvak zijn belastbaar box 1-inkomen gelijk is aan het gemiddelde box 1-inkomen. Daarna vergelijkt hij deze herrekende belasting met de werkelijk betaalde box 1-belasting in het middelingstijdvak. Daarbij mag hij geen rekening houden met heffingskortingen. Is in een bepaald jaar geen aanslag opgelegd? Dan wordt voor dat jaar de belasting gesteld op de voorheffingen over het inkomen uit werk en woning vermeerderd met de daarbij toegepaste heffingskortingen.
Middelingsverzoek
Voor zover het verschil tussen werkelijk betaalde belasting en herrekende belasting meer bedraagt dan € 545, kan de ondernemer een verzoek om middeling indienen bij de fiscus. Het indienen van dit verzoek moet tijdig plaatsvinden. Tijdig betekent in beginsel binnen 36 maanden nadat de aanslagen, voorheffingen en beschikkingen om geen aanslag op te leggen over de jaren van het middelingstijdvak onherroepelijk zijn geworden. Is sprake van navordering of naheffing over een jaar van het middelingstijdvak? Of vermindert de inspecteur bij beschikking een aanslag vermindert vanwege een verrekening van een box 1-verlies? En zijn meer dan 34 maanden van de 36 maanden verstreken op het moment van onherroepelijk worden van deze navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of beschikking? Dan kan de ondernemer het verzoek indienen binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van de navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of beschikking.
Beslissen op middelingsverzoek
De inspecteur moet via een beschikking beslissen of hij het verzoek honoreert of afwijst. Tegen deze beschikking kan de ondernemer eventueel in bezwaar en beroep gaan. De beslissing op een middelingverzoek is ook een beslissing waarvoor de rechter de inspecteur een last onder dwangsom kan opleggen als hij er te lang over doet. Daarbij moet men zich wel bedenken dat na de ingebrekestelling de Belastingdienst nog twee weken de tijd heeft om alsnog te beslissen. Zo moest de fiscus in een zaak voor Hof Arnhem Leeuwarden beslissen op een middelingsverzoek. De inspecteur ontving op 14 november 2018 een ingebrekestelling. Op 21 november nam hij alsnog zijn beslissing, zodat hij geen dwangsom was verschuldigd.
Wet: art. 3.154, vijfde lid IB 2001 en art. 4:17, derde lid Awb
Geef een reactie