
Hoewel een belastingplichtige een voordeel behaalt met het eigen gebruik van een woning in box 3, hoeft hij daar niet (extra) inkomstenbelasting over te betalen.
De box 3-bezittingen van een vrouw bestaan in 2019 uit bank- en spaartegoeden en een tweede woning. De vrouw en haar echtgenoot houden de tweede woning niet aan als beleggingsobject aangehouden en verhuren deze woning evenmin. In eerste instantie volgt de inspecteur de aangifte inkomstenbelasting van de vrouw. Maar later vermindert hij de aanslag in het kader van rechtsherstel. De vrouw is daarmee niet tevreden. Zij stelt dat men alleen het daadwerkelijk gerealiseerde rendement mag belasten en niet de ongerealiseerde waardestijging van de tweede woning. In het cassatieberoep verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 6 juni 2024. Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ongerealiseerde waardestijgingen van box 3-bezittingen ook meetellen bij de berekening van het werkelijk rendement. Zie ook NTFR 2024/1054 en ‘Ongerealiseerde waardestijging vastgoed belast in box 3’.
Berekening ongerealiseerde waardeverandering
De ongerealiseerde waardeverandering van een box 3-woning bestaat uit het verschil tussen de WOZ-waarde aan het begin en aan het eind van het jaar. De WOZ-waarde aan het einde van het jaar is de WOZ-waarde die wordt vastgesteld voor het volgende jaar waarbij de WOZ-waarde een jaar achter loopt (t-1 methode). Bij (ver)koop van een box 3-woning in de loop van het jaar wordt voor het werkelijke rendement een tijdsevenredig deel van de verandering van de WOZ-waarde van de woning over het gehele jaar in aanmerking genomen. Dit geldt voor zowel de koper als de verkoper.
Voordeel van eigen gebruik van nihil
Bij de vaststelling van het werkelijke rendement van de vrouw en haar echtgenoot houdt de Hoge Raad geen rekening met een voordeel wegens eigen gebruik van de tweede woning. Op zich hoort het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak tot het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3. Maar hoe men de waarde van dat gebruik moet berekenen, is afhankelijk van bepaalde keuzes. Het is meer aan de wetgever dan de belastingrechter om die keuzes te maken. Bij gebrek aan een hiervoor in box 3 toepasbare wettelijke regeling neemt de Hoge Raad aan dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak niet valt te kwantificeren. Daarom stelt de Hoge Raad dit voordeel voor de vaststelling van het werkelijke rendement op nihil.
Verdrag: art. 14 EVRM
Protocol: art. 1 EP EVRM
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001
Bronnen: Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1788, 24/00572, Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1878, 23/03953 en Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1882, 23/04469
Masterclass in de Eigenwoningregeling
De afgelopen jaren is de fiscale wet- en regelgeving in de eigenwoningregeling op verschillende punten gewijzigd. Sommige regelingen zijn verre van begrijpelijk en lastig uitvoerbaar. Met name als partners samen een woning kopen en een hypotheekverleden hebben. Ook speelt het nieuwe huwelijksvermogensrecht een grote rol in de samenstelling van de nieuwe hypotheekconstructie en de gevolgen hiervan als partners uit elkaar gaan.
Geef een reactie