Rechtbank Zeeland-West-Brabant benadrukt dat bij de toets of iemand recht heeft op rechtsherstel men het forfaitaire rendement moet vergelijken met alle werkelijke rendementen. De toets blijft dus niet beperkt tot laag renderende beleggingen.
De totale waarde van de bezittingen in box 3 van twee fiscale partners bedraagt in 2021 € 462.166. Daarvan is € 100.778 toe te rekenen aan banktegoeden, € 22.368 aan effecten, € 268.233 aan verpachte landbouwgronden en € 70.787 aan uitgeleend geld. De fiscale partners menen recht te hebben op rechtsherstel. Zij stellen dat het werkelijk rendement op de verpachte landbouwgronden en het uitgeleende geld lager is dan het wettelijk forfaitaire rendement. Maar in de beroepsprocedure wijst de rechtbank erop dat de fiscale partners niet de krenten uit de pap mogen halen. Dat wil zeggen dat zij de vergelijking van het werkelijk rendement met het forfaitair rendement niet mogen beperken tot bepaalde vermogensbestanddelen. Bij deze toets moet men het totaal van de werkelijke rendementen op alle vermogensbestanddelen in box 3 vergelijken men het totale forfaitaire rendement.
Totaal werkelijk rendement overtreft forfaitair rendement
In dit geval betwist de inspecteur gemotiveerd dat het werkelijk rendement op de verpachte landbouwgronden en de schuldvorderingen zo laag is als de fiscale partners beweren. Bovendien overtreft het werkelijk rendement op de banktegoeden en de effecten de forfaitaire rendementen. De rechtbank stelt vast dat het werkelijk rendement over alle box 3-vermogensbestanddelen hoger is dan het totale forfaitaire rendement. Daarom komen de fiscale partners niet in aanmerking voor rechtsherstel.
Verdrag: art. 14 EVRM
Protocol: art. 1 EP EVRM
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001 (tekst 1 januari 2021) en art. 3 Wet rechtsherstel box 3
Geef een reactie