Voor toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting aan de co-ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet de zorg doorgaans gelijk zijn verdeeld. De fiscus mag dit niet enger uitleggen, aldus de Hoge Raad.
De twee (jonge) kinderen van een man verbleven in 2016 afwisselend bij hem en zijn ex-partner. De kinderen stonden ingeschreven bij de ex-partner. Het aantal dagen dat zij bij hun vader verbleven, varieerde van 0 tot 7 dagen per week. De inspecteur heeft geen inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) aan de man toegekend. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2022/100) heeft dit wel gedaan. De kinderen verbleven namelijk gedurende in elk geval 27 weken, en dus meer dan 6 maanden, minstens 3 gehele dagen, 3,5 dag of 4 gehele dagen per week bij hun vader. De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep aangetekend. Hij meent dat in het hele kalenderjaar moet zijn voldaan aan het vereiste van doorgaans minimaal 3 dagen per week verblijf bij de co-ouder bij wie het kind niet is ingeschreven.
Fiscus mag niet nog meer eisen stellen
De Hoge Raad deelt die visie niet. De wet stelt voor toekenning van de IACK de voorwaarde dat het kind in het kalenderjaar gedurende minstens 6 maanden op het woonadres van de ene co-ouder is ingeschreven. Bij de toepassing van de uitzonderingsregel voor de andere co-ouder is geen reden verdergaande eisen te stellen aan het bewijs dat de zorg voor de kinderen gelijk is verdeeld. Daarom is het niet nodig dat het kind gedurende het hele kalenderjaar doorgaans minstens 3 gehele dagen per week heeft verbleven bij de co-ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven. Het is voldoende dat dit ‘doorgaans verblijf’ gedurende op zijn minst 6 maanden in het kalenderjaar plaatsvond. Daarbij hoeft het niet te gaan om een aaneengesloten periode.
Wet: art. 8.14a, eerste lid Wet IB 2001
Regeling: art. 44b Uitv reg IB 2001
Bron: Hoge Raad 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345, 22/00188
Geef een reactie